Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 25 november 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971. De verdachte is aangeklaagd voor medeplegen van de verkoop van MDMA, het aanwezig hebben van MDMA en cocaïne, en gewoontewitwassen. De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn ingediend door de advocaat N. van Schaik uit Utrecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 25 september 2018 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.