ECLI:NL:HR:2018:1688

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
17/01432
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medewerking aan bloedonderzoek en bekentenis in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1978, was beschuldigd van het niet meewerken aan een bloedonderzoek na een verdenking van rijden onder invloed van drugs. De verdachte had verklaard: 'Ik weiger om een naald in me te laten steken', wat door het Hof werd geïnterpreteerd als een bekentenis van het ten laste gelegde feit. De verdediging stelde dat de verklaring van de verdachte niet als een duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis kon worden aangemerkt, en dat het Hof ten onrechte volstond met een opgave van bewijsmiddelen zonder een volledige bewijsvoering te geven.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. De verdediging had in hoger beroep geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring en had enkel de strafmaat betwist. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de verdachte, ondanks zijn ontkenning van drugsgebruik, voldoende was om als bekentenis te worden aangemerkt. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

18 september 2018
Strafkamer
nr. S 17/01432
NA/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 14 maart 2017, nummer 21/005268-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bepaalde in art. 359, derde lid, Sv is geschonden, nu de verklaring van de verdachte niet als een duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis kan worden aangemerkt en het Hof derhalve ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 september 2012 te Hilversum als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Bewijsmiddelen
Bij de politie heeft de verdachte, na de vordering om mee te werken aan een bloedonderzoek, verklaard: "Ik weiger om een naald in me te laten steken". Het hof beschouwt dat als een bekentenis van het ten laste gelegde feit, nu in hoger beroep met betrekking tot de bewezenverklaring uitdrukkelijk geen verweer is gevoerd.
Het hof volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering nu de verdachte het hierna bewezenverklaarde bij de politie duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van misdrijf, nummer PL14Z5 2012042644-1, d.d. 19 september 2012 (p. 7 en verder van een dossier met nummer PL14Z5 2012042644-8;
2. Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte, nummer PL14Z5 2012042644-6, d.d. 19 september 2012 (p. 16 en verder van het onder 1 genoemde dossier)."
2.2.3.
Het door het Hof onder 2 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van verhoor van de verdachte houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"(...)
Ik weet waar ik van verdacht word. Ik zie af van het recht op bijstand van een raadsman en ik weet dat ik niet tot antwoorden verplicht ben.
Je bent vannacht aangehouden ter zaken rijden onder invloed. Wij verdenken jou ervan dat je met verdovende middelen hebt gereden.
We willen jou een aantal vragen hierover stellen, wil jij deze beantwoorden?
Nee, om het feit dat ik geen drugs meer gebruik, en jullie mij zoeken. Ik sta onder strakke controle bij de Jelinek en daar worden vaak urine testen uitgevoerd en die zijn allemaal schoon.
Ik heb het drugs gebruik achter mij gelaten, ik heb een hoogzwangere vriendin thuis zitten, ik weet wel beter.
Mijn gedrag waarvan jou collega's denken dat ik gebruik, komt door mijn ADHD, waarvoor ik bij de psychiater loop.
Ik weiger om een naald in me te laten steken, en daarom bloed te laten afnemen. Het bewijst overigens niets omdat drugs dagen lang in je bloed te zien is.
Ik wil mijn verklaring niet ondertekenen.
(...)"
2.2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De raadsvrouw deelt op verzoek van de voorzitter mede - zakelijk weergegeven - :
U noemt het vonnis van de politierechter en vraagt mij naar de reden van het hoger beroep. Het gaat om de strafmaat.
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven - :
Bewijstechnisch valt er weinig eer aan deze zaak te behalen. Het gaat mijn cliënt met name om de opgelegde geldboete. Er is een geldboete conform de richtlijn opgelegd en dat levert deze straf op. Los van de persoonlijke omstandigheden, is in deze zaak onvoldoende rekening gehouden met het enorme tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Mijn cliënt heeft een enorm strafblad, maar voor rijden onder invloed kan hij gelijk gesteld worden aan een first offender. Hij is sindsdien ook niet meer in aanraking geweest met politie en justitie voor dergelijke feiten. Ik verzoek uw hof bij bewezenverklaring een lagere geldboete op te leggen. Bij oplegging van een gevangenisstraf is mijn cliënt nog veel verder van huis."
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
Art. 359, derde lid, Sv moet aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling, is mede afhankelijk van de - in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen - uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring (vgl. HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542).
De enkele omstandigheid dat de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring niet met zoveel woorden alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, behoeft niet te betekenen dat de verdachte het bewezenverklaarde niet heeft bekend. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in het bijzonder van belang zijn of die verklaring tevens elementen bevat die de tenlastelegging op een of meer onderdelen bestrijden, alsmede welke procesopstelling de verdachte heeft gekozen, waarbij in verband met het voortbouwend appel met name betekenis toekomt aan zijn procesopstelling in hoger beroep (vgl. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1342, NJ 2015/347).
2.5.1.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid tweede volzin, Sv is gelet op het vorenstaande niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de hiervoor weergegeven inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep waaruit blijkt dat de verdediging de in het vonnis van de Politierechter opgenomen bewezenverklaring en bewijsvoering niet heeft bestreden en te kennen heeft gegeven dat de verdachte in hoger beroep is gekomen wegens de strafmaat. Anders dan in het middel wordt aangevoerd, doet de omstandigheid dat de verdachte (blijkens het onder 2.2.3 vermelde proces-verbaal) tegenover de politie ook heeft verklaard dat hij geen drugs meer gebruikt daaraan niet af.
2.5.2.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 september 2018.