Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1978, was beschuldigd van het niet meewerken aan een bloedonderzoek na een verdenking van rijden onder invloed van drugs. De verdachte had verklaard: 'Ik weiger om een naald in me te laten steken', wat door het Hof werd geïnterpreteerd als een bekentenis van het ten laste gelegde feit. De verdediging stelde dat de verklaring van de verdachte niet als een duidelijke en ondubbelzinnige bekentenis kon worden aangemerkt, en dat het Hof ten onrechte volstond met een opgave van bewijsmiddelen zonder een volledige bewijsvoering te geven.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. De verdediging had in hoger beroep geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring en had enkel de strafmaat betwist. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de verdachte, ondanks zijn ontkenning van drugsgebruik, voldoende was om als bekentenis te worden aangemerkt. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof.