ECLI:NL:HR:2018:1682

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
16/06166
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk binnendringen in een woning en de betekenis van het bestanddeel 'binnendringen'

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in de woning van een ander, in strijd met artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte verbleef op uitnodiging van de bewoner in de woning tijdens haar afwezigheid. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de betekenis van het bestanddeel 'binnendringen'. De bewezenverklaring van het Hof, dat de verdachte 'wederrechtelijk is binnengedrongen' in de woning, wordt door de Hoge Raad niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het Hof heeft de juistheid van de stelling van de verdediging, dat de verdachte was uitgenodigd, in het midden gelaten en heeft geen vaststellingen gedaan die erop wijzen dat de verdachte zich ervan bewust was dat zijn binnentreden en verblijf in de woning tegen de wil van de rechthebbende was. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak is gedaan op 18 september 2018.

Uitspraak

18 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/06166
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 november 2016, nummer 21/000085-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte "wederrechtelijk is binnengedrongen".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 16 januari 2015 tot en met 9 februari 2015 te Zutphen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [a-straat 1] en in gebruik bij [betrokkene 1] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 80 t/m 82) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van inbraak.
Ik ben woonachtig aan de [a-straat 1] te Zutphen. Op vrijdag 16 januari 2015 vertrok ik vanaf mijn woning. Ik sloot met mijn sleutel mijn voordeur af. Tevens waren alle ramen gesloten en was mijn balkondeur op slot. Alle verlichting in mijn woning had ik uitgedaan.
Ik ben vervolgens voor drie weken van huis geweest.
Vandaag, maandag 9 februari 2015 kwam ik terug in Zutphen. Ik zag dat het slot van mijn voordeur geforceerd was. Ik zag een groot gat waar voorheen het cilinderslot zat. De deur zat dicht.
In mijn woning zag ik de volgende veranderingen:
- De verlichting in mijn woonkamer, keuken en slaapkamers was aan. Dit was niet het geval toen ik was vertrokken.
- In de hal lag een heel wit brood. Dit brood was niet van mij.
- In de keuken lag een verpakking met ronde plakjes kipfilet, ook niet van mij.
- In de keuken lag een half wit brood, wat was beschimmeld. Ook dit brood was niet van mij.
- In de keuken lag een zak met drie bruine broodjes die niet van mij zijn.
- Op het gasfornuis lag een pannendeksel die niet van mij is.
- De balkondeur was van het slot gehaald. De sleutel zat nog in het slot. Ik weet zeker dat ik deze had afgesloten.
- In de woonkamer, in een stopcontact naast de bank, zat een Nokia telefoonoplader die niet van mij is.
- Op de salontafel in de woonkamer lag een lange vloei die niet van mij is.
- De spullen op de salontafel waren overhoop gehaald.
- Het rolgordijn in de woonkamer was gesloten.
- De wc was gebruikt. Dit kon ik zien omdat de wc-bril omhoog stond.
- In mijn bed had iemand geslapen.
- Lades van een dressoir waren geopend geweest.
Ik heb het vermoeden dat iemand geleefd heeft in mijn woning. Ik heb met niemand iets afgesproken over verblijf in mijn woning. Ik zou ook niet weten wie in mijn woning heeft verbleven.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 26 oktober 2016, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik ben in de woning aan de [a-straat 1] te Zutphen geweest in de periode 16 januari 2015 tot en met 9 februari 2015."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen (...). Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Aangeefster [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij niemand toestemming heeft gegeven om in de periode van 16 januari 2015 tot en met 9 februari 2015 haar woning binnen te gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij in die periode wel in de woning van aangeefster [betrokkene 1] is geweest.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in voornoemde periode wederrechtelijk de woning van aangeefster [betrokkene 1] is binnengedrongen."
2.2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende:
Ik ben in de woning aan de [a-straat 1] te Zutphen geweest in de periode 16 januari 2015 tot en met 9 februari 2015. Ik was daar uitgenodigd.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik pleit voor vrijspraak van beide feiten. (...)
[betrokkene 2] (de onderbuurvrouw) verklaart dat die jongens met toestemming bij haar bovenbuurvrouw [betrokkene 1] over de vloer kwamen. Er kwamen geregeld gebruikers over de vloer bij aangeefster. Deze mensen hadden daar toestemming voor. Dat verklaart mijn cliënt ook. (...)"
2.3.1.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 138, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "wederrechtelijk binnendringen" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
2.3.2.
De strekking van art. 138, eerste lid, Sr brengt mee dat als "binnendringen" in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem
- hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid - onmiskenbare wil van de rechthebbende. (Vgl. HR 16 december 1969, ECLI:NL:HR:1969: AB5039, NJ 1971/96.)
2.4.
Mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd is de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte "wederrechtelijk is binnengedrongen" in de woning, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat het Hof de juistheid in het midden heeft gelaten van hetgeen door de raadsman van de verdachte is aangevoerd omtrent de omstandigheid dat de verdachte in die woning was uitgenodigd en dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging niets heeft vastgesteld waaruit kan volgen dat de verdachte zich ervan bewust was dat zijn binnentreden en verblijf in de woning geschiedde tegen de wil van de rechthebbende.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 september 2018.