ECLI:NL:HR:2018:163

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
16/00354
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel aan ongewenst verklaarde vreemdeling wegens opzetheling en diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was ongewenst verklaard en werd beschuldigd van opzetheling, gekwalificeerde diefstal en poging tot diefstal. De Hoge Raad beoordeelde of de voorwaarden voor de oplegging van een ISD-maatregel, zoals vastgelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, waren vervuld. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf was veroordeeld, en dat deze straffen ten uitvoer waren gelegd voordat de nieuwe feiten zich voordeden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, ondanks de argumenten van de verdediging dat er openstaande zaken waren en dat niet alle veroordelingen onherroepelijk waren. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen gevolgen had voor de opgelegde maatregel. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

6 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/00354
EGI/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 december 2015, nummer 22/002103-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) kan worden opgelegd en klaagt onder meer over 's Hofs oordeel dat de verdachte voorafgaand aan de door het Hof onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en dat deze straffen voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten zijn tenuitvoergelegd.
2.2.1.
Het Hof heeft aan de verdachte ter zake van 1. opzetheling, gepleegd op 27 juli 2014, 2. (de Hoge Raad begrijpt:) diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd, gepleegd op 27 juli 2014, en 3. (de Hoge Raad begrijpt:) poging tot diefstal, gepleegd op 16 januari 2015, een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2015 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 november 2015, betreffende de verdachte.
(...)
De raadsman deelt mede:
Ik zou de advocaat-generaal willen vragen welke feiten op het strafblad van mijn cliënt zij aan haar eis tot oplegging van de ISD-maatregel ten grondslag legt.
(...)
De raadsman deelt mede:
De advocaat-generaal baseert haar eis op een veroordeling van 5 december 2011, welke onherroepelijk zou zijn geworden op 4 april 2014. Dat laatste strookt niet met het feit dat op het uittreksel Justitiële Documentatie van cliënt daarbij tevens ressortsparket staat vermeld.
De jongste raadsheer deelt mede:
Dan is de zaak ingetrokken.
De raadsman deelt mede:
Ik wil graag bewijs dat die zaak is ingetrokken.
(...)
De raadsman vervolgt het woord tot verdediging:
Op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende cliënt staan diverse openstaande zaken. Het is aan de advocaat-generaal om uit te leggen waarom deze niet openstaand zouden zijn.
Ik zie onder onherroepelijke zaken slechts de zaak met parketnummer 10-631224-09, waarbij de verdachte op 11 januari 2010 wegens onder meer zakkenrollerij is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, en een veroordeling wegens ongewenstverklaring.
(...)
Ik verzoek u dan ook primair de oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van de ISD-maatregel, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een tweetal diefstallen en aan opzetheling. Het hof stelt vast dat voor deze feiten, waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld, voorlopige hechtenis is toegelaten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 november 2015, is de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de onderhavige feiten ten minste drie maal wegens vermogensdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld.
Het hof slaat hierbij acht op de volgende veroordelingen:
- Veroordeling d.d. 5 december 2011 van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-740425-11) ter zake van (onder meer) verduistering en poging tot diefstal tot zeven maanden gevangenisstraf (onherroepelijk geworden op 4 april 2014);
- Veroordeling d.d. 10 januari 2013 van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-741393-12) ter zake van (onder meer) twee maal zakkenrollerij tot tien maanden gevangenisstraf (onherroepelijk geworden op 25 november 2013);
- Veroordeling d.d. 11 januari 2010 van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-631224-09) ter zake van (onder meer) zakkenrollerij tot vier maanden gevangenisstraf (onherroepelijk geworden op 3 maart 2010).
De thans bewezenverklaarde feiten 1 subsidiair, 2 en 3 zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen."
2.2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 november 2015 op naam van (een alias van) de verdachte. Dit uittreksel houdt - voor zover hier van belang - het volgende in met betrekking tot de door het Hof vermelde veroordelingen van:
- 5 december 2011 van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-740425-11)
"Instantie/zaaknr. Ressortsparket Den Haag 22-005958-11 (Rechtsmiddel van 10-740425-11)
Datum beslissing 05 december 2011
(...)
Status Gedagvaard
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 27-01-2012 en beëindigd op 22-08-2012.
Instantie/zaaknr. Parket OVJ Rotterdam 10-740425-11
Datum beslissing 05 december 2011 Politierechter Rotterdam
(...)
Status Onherroepelijk 04 april 2014
Rechtsmiddel Verdachte (14 december 2011)
Beslissing t.a.v.
(...)
Feit 1 Subsidiair,
Feit 2, Feit 3 7 Maanden Gevangenisstraf
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 30-11-2011 en beëindigd op 27-01-2012."
- 10 januari 2013 van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-741393-12):
"Instantie/zaaknr. Ressortsparket Den Haag 22-000344-13 (Rechtsmiddel van 10-741393-12)
Datum beslissing 10 januari 2013
(...)
Status Gedagvaard
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 12-03-2013 en beëindigd op 27-08-2013.
Instantie/zaaknr. Parket OVJ Rotterdam 10-741393-12
Datum beslissing 10 januari 2013 Politierechter Rotterdam
(...)
Status Onherroepelijk 25 november 2013
Beslissing t.a.v.
Feit 2, Feit 4, Feit 6 10 Maanden Gevangenisstraf
(...)
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 31-10-2012 en beëindigd op 12-03-2013."
- 11 januari 2010 van de politierechter te Rotterdam (parketnummer 10-631224-09):
"Instantie/zaaknr. Parket OVJ Rotterdam 10-631224-09
Datum beslissing 11 januari 2010 Politierechter Rotterdam
(...)
Status Onherroepelijk 03 maart 2010
Beslissing t.a.v.
Feit 1, Feit 2 4 Maanden Gevangenisstraf
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 29-10-2009 en beëindigd op 26-02-2010."
2.3.
Art. 38m, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr luidt:
"De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
(...)
2° de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, (...)"
2.4.
Gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 november 2015 is het oordeel van het Hof dat de veroordelingen tot een vrijheidsbenemende straf die het bij de oplegging van de ISD-maatregel heeft betrokken, onherroepelijk waren voorafgaand aan de ten laste van de verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat zo'n veroordeling in de rubriek "openstaande zaken betreffende misdrijven" is opgenomen, maakt dat niet anders. Evenmin is onbegrijpelijk het oordeel van het Hof dat de straffen die bij die veroordelingen zijn opgelegd voorafgaand aan de in de bestreden uitspraak onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten ten uitvoer zijn gelegd. Immers, voormeld uittreksel houdt ten aanzien van het vonnis van 5 december 2011 in dat de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden en dat de voorlopige hechtenis is gestart op 30 november 2011 en is beëindigd op 22 augustus 2012. Het houdt voorts ten aanzien van het vonnis van 10 januari 2013 in dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd van tien maanden en dat de voorlopige hechtenis is gestart op 31 oktober 2012 en is beëindigd op 27 augustus 2013. Het houdt tot slot ten aanzien van het vonnis van 11 januari 2010 in dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd van 4 maanden en dat de voorlopige hechtenis is gestart op 29 oktober 2009 en is beëindigd op 26 februari 2010. De ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten zijn, zoals hiervoor onder 2.2.1 is weergegeven, gepleegd in 2014 onderscheidenlijk 2015.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van het vierde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Deze termijnoverschrijding leidt evenwel niet tot vermindering van de duur van de sanctie aangezien de door het Hof opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zich naar zijn aard niet leent voor een dergelijke vermindering. Daarom is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 februari 2018.