Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
11 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 30 september 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992. De verdachte was veroordeeld voor diefstal met valse sleutels, zoals omschreven in artikel 310 jo. 311.1.5 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De Procureur-Generaal, J. Silvis, concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad beoordeelde de ingediende middelen. Het eerste middel werd verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden en geen nadere motivering vereiste. Het tweede middel, dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie maanden te verminderen.
In de slotsom oordeelde de Hoge Raad dat de bestreden uitspraak uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf moest worden vernietigd. De gevangenisstraf werd verminderd tot twee maanden en drie weken, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Deze uitspraak werd gedaan op 11 september 2018 door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.