ECLI:NL:HR:2018:1549

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
17/04687
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen invoer en voorbereidingshandelingen cocaïne

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 8.000 kilo cocaïne vanuit Ecuador naar Nederland. De verdachte heeft samen met anderen deze grote hoeveelheid cocaïne in een container met bakbananen verstopt en deze per boot naar Antwerpen vervoerd, waarna het transport per vrachtwagen naar Rotterdam plaatsvond. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte slechts op initiatief van anderen handelde en heeft verzocht om het onderzoeksdossier van een ander strafrechtelijk onderzoek, genaamd Murdoch, aan het dossier van deze zaak toe te voegen ter ondersteuning van deze stelling.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof de strafoplegging toereikend heeft gemotiveerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte een essentiële uitvoerende rol had binnen een groter netwerk dat verantwoordelijk was voor de invoer van de cocaïne. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het Hof de rol van de verdachte in het netwerk anders heeft gewaardeerd dan de verdediging. De Hoge Raad concludeert dat de strafoplegging van 48 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend is gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

11 september 2018
Strafkamer
nr. S 17/04687
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2016, nummer 22/002045-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering, in het bijzonder over 's Hofs overweging dat tijdens de behandeling in hoger beroep "naar voren [is] gekomen dat de verdachte tevens verdacht wordt van betrokkenheid bij, in ieder geval één ander, strafrechtelijk onderzoek (genaamd Murdoch) betreffende de handel in harddrugs".
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 6 oktober 2012 tot en met 9 oktober 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (in een container), cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 9 oktober 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 8000 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen:
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen en
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- de vracht (bak)bananen waarin voornoemde hoeveelheid cocaïne was verstopt besteld en
- één of meer (aan)betalingen gedaan ten behoeve van het importeren en/of het vervoeren van de vracht (bak)bananen en/of de container waarin die cocaïne verborgen was en
- zorg gedragen voor het transport per vrachtwagen van de container waarin die cocaïne verborgen was van de haven van Antwerpen naar de Groothandelsmarkt in Rotterdam en
- (telefonisch) contact onderhouden met en/of instructies en/of inlichtingen gegeven aan de chauffeur van de vrachtwagen waarmee de container waarin die cocaïne verborgen zou zijn werd vervoerd en
- telefoongesprekken gevoerd en pingberichten verstuurd en ontvangen met betrekking tot (het tijdstip en de locatie voor) het afleveren en het uitladen van de vracht (bak)bananen en de container waarin die cocaïne verborgen zou zijn en
- Blackberrytelefoons, ter beschikking gesteld aan andere personen en/of ontvangen."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2015 heeft de raadsman van de verdachte verzocht het onderzoeksdossier Murdoch te voegen in het dossier van de onderhavige strafzaak mede ter ondersteuning van verdachtes procespositie dat 'alles gebeurde op initiatief van anderen'.
3.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2016 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het dossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Mijns inziens kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld dat cliënt samen met [betrokkene 1] en [medeverdachte] bepaalde wat er binnen het bedrijf [A] gebeurde. Waarop heeft de rechtbank deze aanname gebaseerd?
Contra-indicatoir zijn verklaringen omtrent verhoudingen binnen [A] en werkverdeling - behalve van cliënt zelf onder meer afgelegd door [betrokkene 2]. (In dit verband merk ik op, enigszins buiten de directe context van deze zaak, dat binnen het Murdoch-onderzoek ook aan de hand van onder meer getuigenverklaringen naar voren is gekomen dat ook daar cliënt opereerde in de frontlinie en daarbij steeds geïnstrueerd werd door anderen, in het bijzonder door [betrokkene 3] en [medeverdachte]; in indirecte zin ondersteunt dat hetgeen cliënt - en anderen - hebben beweerd ten aanzien van de verhoudingen binnen [A].) [betrokkene 1] en [medeverdachte] bepaalden en instrueerden. Van [verdachte] noch van [betrokkene 2] werd enig initiatief verwacht of zelfs maar gedoogd. [verdachte] stelde zich respectvol, beleefd en wellicht zelfs onderdanig op jegens [betrokkene 1] en - in iets mindere mate - [medeverdachte]. Hij deed wat er van hem verlangd werd en deed dat zo goed mogelijk. Hij bepaalde echter niets."
3.2.4.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft de oplegging van een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, gevorderd ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Het Hof heeft ten aanzien van deze strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer en aan de voorbereiding van de invoer van cocaïne in Nederland. Er is ruim 8.000 kilogram cocaïne aangetroffen in een container. Deze container, met daarin een door de politie teruggeplaatste kleine hoeveelheid (100 gram) van de eerder aangetroffen cocaïne, is vervolgens vanuit Antwerpen naar Rotterdam vervoerd.
De aanvankelijke hoeveelheid cocaïne, waarvan de straatwaarde het bedrag van 200 miljoen euro overstijgt, kan alleen maar bestemd geweest zijn voor de verdere verspreiding en handel, al dan niet in Nederland. De verdachte heeft door aldus te handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Dit zijn ernstige feiten die, met name gelet op de grote hoeveelheid cocaïne, in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
Ten aanzien van de hoogte van de gevangenisstraf oordeelt het hof als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de enorme hoeveelheid cocaïne, die in Antwerpen is aangetroffen, het niet aannemelijk is dat de verdachte de aankoop van deze partij alleen heeft geregeld, laat staan alleen heeft kunnen financieren. De verdachte moet deel hebben uitgemaakt van een groter netwerk dat hiervoor wel de (financiële) middelen moet hebben gehad. Tijdens de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte tevens verdacht wordt van betrokkenheid bij, in ieder geval één ander, strafrechtelijk onderzoek (genaamd Murdoch) betreffende de handel in harddrugs. Gelet op de strafbare handelingen die in de onderhavige strafzaak aan de verdachte kunnen worden toegerekend en gelet op hetgeen naar voren komt uit de informatie van het andere strafrechtelijk onderzoek acht het hof het aannemelijk geworden dat de verdachte geen leidinggevende positie innam in het netwerk maar wel een essentiële uitvoerende taak had en tot de kleine 'inner circle' behoorde die verantwoordelijk was voor de goede afwikkeling van dit cocaïnetransport.
Het hof houdt voorts rekening met het feit dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2016 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De eis van de advocaat-generaal doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de rol die de verdachte had. Omdat die rol weliswaar inhoudelijk verschillend was, maar in zwaarte overeenkomt met die van de medeverdachte [medeverdachte] wordt aan hen een gelijke straf opgelegd. De omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de verdachte al enige tijd geschorst is en de verdachte op vrije voeten verkeert, is geen voldoende relevante factor om de voorgenomen straf om die reden deels voorwaardelijk op te leggen.
Het hof is daarom van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt."
3.3.
Met zijn verwijzing naar het in het middel vermelde dossier Murdoch heeft het Hof als onderdeel van zijn motivering van de straf, in reactie op hetgeen door de verdediging mede op basis van dat dossier Murdoch naar voren is gebracht zoals hiervoor onder 3.2.3 weergegeven, slechts tot uitdrukking gebracht - zoals het kon doen - dat het de positie die de verdachte innam in het netwerk anders waardeerde dan de verdediging. Het Hof heeft de strafoplegging ook overigens toereikend gemotiveerd.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 september 2018.