Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
11 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 27 december 2016. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van het opzettelijk vervoeren van drugs, alsook voor vernieling. De advocaat van de verdachte, J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte over de redelijke termijn in de cassatiefase gegrond verklaard, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden naar 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft verder het beroep voor het overige verworpen, en oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafproces en de noodzaak om de duur van de gevangenisstraf in overeenstemming te brengen met de geconstateerde overschrijding van deze termijn.