Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
11 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2016, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een container met 8000 kg cocaïne, alsook voor het voorbereiden en bevorderen van dit feit. De Hoge Raad heeft op 11 september 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/05420. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdediging beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking had op de opzet, werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidde tot rechtsvragen van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel, dat stelde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden naar 46 maanden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.