ECLI:NL:HR:2018:1540

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
16/05420
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een container met cocaïne en de voorbereiding daarvan

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2016, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een container met 8000 kg cocaïne, alsook voor het voorbereiden en bevorderen van dit feit. De Hoge Raad heeft op 11 september 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/05420. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdediging beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking had op de opzet, werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidde tot rechtsvragen van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel, dat stelde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden naar 46 maanden.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

11 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/05420
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2016, nummer 22/002046-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan in de mate die de Hoge Raad aangewezen acht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 46 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 september 2018.