Uitspraak
1.De bestreden uitspraak
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
6 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Bosnië en Herzegovina, die wordt verdacht van oplichting. De Hoge Raad heeft op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een eerdere beslissing van de Rechtbank Gelderland, die de uitlevering toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1976, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat van de opgeëiste persoon, J.J.J. van Rijsbergen, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de Rechtbank Gelderland in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.