ECLI:NL:HR:2018:1539

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
16/02519
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gekwalificeerde diefstal met strafverzwarende omstandigheden en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van gekwalificeerde diefstal. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft samen met een medeverdachte vanuit Zeist naar een golfclub in Friesland gereden, waar zij door middel van braak een kluis uit een kantoor hebben meegenomen. De Hoge Raad behandelt twee belangrijke klachten van de verdachte. Ten eerste wordt er geklaagd dat de politieverklaring van de medeverdachte gedenatureerd is, wat zou kunnen leiden tot een onjuiste indruk over de betrokkenheid van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat deze onvolkomenheid niet tot cassatie leidt, omdat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd is, ondanks de suggestie dat de verdachte ook betrokken was bij de inbraak.

Ten tweede klaagt de verdachte dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De Hoge Raad bevestigt dat deze omstandigheid alleen kan worden meegenomen als deze aan de verdachte is toegedeeld en wettig is bewezen. Hoewel de Hoge Raad erkent dat er een omissie is in de bewezenverklaring, leidt dit niet tot cassatie, omdat uit andere stukken blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.

Daarnaast wordt er in de zaak een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vastgesteld, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze tot drie maanden en twee weken. De overige klachten worden verworpen.

Uitspraak

11 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/02519
SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 maart 2016, nummer 21/002005-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de voor het bewijs gebruikte verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gedenatureerd.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5, 6 en 11 tot en met 14 kan de klacht niet tot cassatie leiden.
2.3.
Het middel klaagt voorts dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van art. 43a Sr niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.4.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 16 en 17 kan ook deze klacht niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.

4.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 september 2018.