Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
6 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere verkeersdelicten, waaronder rijden onder invloed van alcohol, en had een gevangenisstraf van vier weken opgelegd gekregen, waarvan twee weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een taakstraf gevorderd, maar het Hof oordeelde dat de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf vereiste. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had verzuimd om de redenen op te geven die specifiek hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de strafoplegging, zoals ook eerder is vastgesteld in ECLI:NL:HR:2016:2191. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven.