ECLI:NL:HR:2018:152

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
16/02092
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging wegens onvoldoende motivering in strijd met art. 359.6 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere verkeersdelicten, waaronder rijden onder invloed van alcohol, en had een gevangenisstraf van vier weken opgelegd gekregen, waarvan twee weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een taakstraf gevorderd, maar het Hof oordeelde dat de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf vereiste. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had verzuimd om de redenen op te geven die specifiek hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de strafoplegging, zoals ook eerder is vastgesteld in ECLI:NL:HR:2016:2191. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven.

Uitspraak

6 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/02092
IV/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 april 2016, nummer 21/007546-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994", "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol een personenauto bestuurd. Daarnaast heeft verdachte, terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de rijbevoegdheid was ontzegd, in een personenauto gereden. Tevens heeft hij een personenauto bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte heeft aldus het belang van de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en beslissingen van (rechterlijke) instanties genegeerd.
De feiten zijn dermate ernstig dat niet, zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de raadsman is betoogd, volstaan kan worden met het opleggen van een taakstraf, nog afgezien van het feit dat een taakstraf op grond van het bepaalde in artikel 22b Sr niet aan de orde is. Het hof heeft ook betekenis toegekend aan de omstandigheid dat verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 maart 2016, eerder voor verkeersdelicten, waaronder rijden onder invloed, is veroordeeld tot (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om dergelijke feiten opnieuw te plegen.
Het verweer van verdachte dat de politierechter in een andere strafzaak van verdachte heeft gezegd dat hij nog een laatste kans verdiende, doet aan het vorenstaande niet af."
2.3.
Deze overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437).
2.4.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 februari 2018.