Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 25 september 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1975, is veroordeeld voor poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op Bonaire. De verdediging heeft verschillende klachten ingediend, waaronder bewijsklachten met betrekking tot voorbedachte raad en opzet, alsook een kwalificatieklacht over de overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3.1 van de Vuurwapenwet BES. Daarnaast is er een klacht over het oordeel van het Hof dat er geen aanknopingspunten zijn voor de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond.
De Hoge Raad heeft op 23 januari 2018 uitspraak gedaan. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Echter, de Hoge Raad constateert dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en dat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren wordt verminderd naar vijf jaren en zes maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.