ECLI:NL:HR:2018:1321

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
16/00546
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak met betrekking tot de opgelegde gevangenisstraf in een zaak van valsheid in geschrift en onjuiste aangifte omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1963, was beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting en valsheid in geschrift, door als bestuurder van een onderneming vervalste verkoopfacturen te gebruiken voor het indienen van aangiften omzetbelasting. De Officier van Justitie heeft besloten niet over te gaan tot vervolging voor valsheid in geschrift, omdat het feit louter een fiscale functie heeft en enkel vervolgbaar is via de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Daarnaast is er geen vervolging ingesteld voor beide feiten, omdat de administratie van de verdachte reeds was gevorderd terwijl er al sprake was van een verdenking.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het vijfde middel gegrond verklaard, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dat de bestreden uitspraak werd vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot zeventien maanden en een week, met zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

30 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/00546
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 27 januari 2016, nummer 21/006211-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben W. de Vries en M.J. van Essen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman W. de Vries heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het vijfde middel

2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden en een week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2018.