ECLI:NL:HR:2018:1204

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
18/01408
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bopz. Machtiging voortgezet verblijf en beoordeling van gevaar voor zelfbeschadiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Gelderland had op 4 januari 2018 een mondelinge uitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat er gevaar bestond dat de betrokkene zich van het leven zou beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zou toebrengen. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.E.M. Later, heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie bij het Arrondissementsparket Oost-Nederland was niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf heeft verleend op basis van een geneeskundige verklaring en een behandelplan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene, gezien zijn verstandelijke beperking en middelenmisbruik, kwetsbaar is voor psychosen en dat er een reëel gevaar bestaat voor zelfbeschadiging. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de rechtbank over het gevaar onbegrijpelijk is, omdat de geneeskundige verklaring en de incidentenlijst niet voldoende onderbouwen dat er daadwerkelijk een gevaar voor zelfbeschadiging bestaat.

De Hoge Raad heeft de mondelinge uitspraak van de rechtbank vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank Gelderland voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van het oordeel over gevaar in zaken die betrekking hebben op de Bopz (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen).

Uitspraak

13 juli 2018
Eerste Kamer
18/01408
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in art. 30p Rv in de zaak C/05/330738/FA RK 17/4078 van de rechtbank Gelderland van 4 januari 2018.
Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 januari 2018 en tot terugwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht op de voet van art. 15 Wet Bopz een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift waren een geneeskundige verklaring en een behandelplan gevoegd.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig betrokkene, zijn advocaat en de waarnemend behandelaar.
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat bij betrokkene sprake is van een verstandelijke beperking en van middelenmisbruik.
De behandelaar heeft verklaard dat betrokkene kwetsbaar is voor psychosen en dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank heeft geoordeeld dat ten gevolge van deze stoornis(sen) het gevaar bestaat dat “betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen” en dat, “gelet op de incidentenlijst van betrokkene (…) het gevaar voldoende is onderbouwd.”
3.3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het gevaar (hiervoor in 3.2 geciteerd) onbegrijpelijk is.
3.3.2
In de geneeskundige verklaring is onder het kopje “Gevaar” vermeld dat betrokkene een gevaar is voor zichzelf, dat hij sturing nodig heeft omdat hij kwetsbaar blijft in zijn sociale contacten, en dat zijn sociaal netwerk klein is. Voorts is vermeld dat het gevaar bestaat dat betrokkene terugvalt in oud gedrag (drugsmisbruik, criminele activiteiten, aanraking met justitie) en dat het gevaar bestaat dat het contact met zijn familie verslechtert. Het gevaar is vervolgens ingedeeld in de categorie “gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen”.
3.3.3
Uit de hiervoor in 3.3.2 weergegeven passages uit de geneeskundige verklaring volgt – behoudens de indeling van het gevaar in de zojuist vermelde categorie – niet dat het gevaar bestaat dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.
Ook uit de door de rechtbank genoemde incidentenlijst blijkt niet van het door de rechtbank omschreven gevaar (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4).
Voor zover de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op de in het behandelplan vermelde automutilatie en mogelijke zelfmoordpoging, heeft zij eraan voorbijgezien dat het daarbij gaat om gebeurtenissen uit 2007 die samenhingen met epileptische aanvallen en dat dergelijke aanvallen zich bij betrokkene niet meer hebben voorgedaan nadat hij in 2014 was geopereerd aan een hersentumor (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4). Het oordeel van de rechtbank is derhalve onbegrijpelijk. De klacht is gegrond.
3.4
Onderdeel II behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 januari 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
13 juli 2018.