Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
30 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 22 januari 2016 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behandeld. De betrokkene, geboren in 1964, was betrokken bij hennepteelt en had een betalingsverplichting van € 73.007,- opgelegd gekregen. De verdediging stelde dat de betrokkene slechts € 3.500,- had verdiend met twee mislukte hennepoogsten, maar het hof ging hier niet op in. De Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, heeft op 30 januari 2018 het beroep in cassatie verworpen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van het hof werd daarmee bevestigd, en de Hoge Raad heeft geen nadere motivering gegeven voor zijn beslissing.