ECLI:NL:HR:2018:118

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
17/01829
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende de oproeping van veroordeelde voor behandeling van bezwaarschrift tegen vervangende hechtenis

In deze zaak gaat het om de vraag of de oproeping van een veroordeelde voor de behandeling van een bezwaarschrift tegen vervangende hechtenis moet worden betekend of dat toezending over de post voldoende is. De Hoge Raad heeft op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in het belang der wet. De zaak betreft een bezwaarschrift dat door de veroordeelde is ingediend op basis van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht, nadat de politierechter in Rotterdam de oproeping nietig had verklaard omdat deze niet op de juiste wijze was betekend. De Advocaat-Generaal heeft cassatie ingesteld in het belang der wet, waarbij de vraag aan de orde kwam of de overeenkomstige toepassing van artikel 14h, derde lid, Sr op de behandeling van het bezwaarschrift meebrengt dat de oproeping moet worden betekend. De Hoge Raad oordeelt dat in de regel met toezending over de post kan worden volstaan, maar dat de rechter die het bezwaarschrift behandelt moet nagaan of de veroordeelde behoorlijk is opgeroepen. Indien dit niet het geval is, moet een nieuwe oproeping worden gelast. De beslissing van de politierechter dat de oproeping op straffe van nietigheid moet worden betekend, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beslissing en bevestigt dat de onderhavige beslissing ook geldt voor andere vergelijkbare bezwaarschriften.

Uitspraak

30 januari 2018
Strafkamer
nr. S 17/01829 CW
JHO/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang der wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beslissing van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam, nummer 10/133826-14, van 19 december 2016 in de zaak van:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.De bestreden beslissing

Bij de bestreden beslissing is de oproeping van de veroordeelde voor de behandeling van het door haar op grond van art. 22g, derde lid, Sr ingediende bezwaarschrift nietig verklaard.

2.Het cassatieberoep

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing.

3.Inhoud van de bestreden beslissing

3.1.
Het gaat in deze zaak - in de door de Advocaat-Generaal in zijn vordering onder 3 gegeven samenvatting - om het volgende:
"Art. 22g lid 1 Sr bepaalt kort gezegd dat vervangende hechtenis wordt toegepast als de tenuitvoerlegging van een opgelegde taakstraf mislukt. Het openbaar ministerie dient daarvan kennis te geven aan de veroordeelde. Die kennisgeving moet worden betekend (art. 22g lid 2 Sr). Vervolgens kan de veroordeelde tegen die kennisgeving een bezwaarschrift indienen (art. 22g lid 3 Sr).
Art. 22h Sr verklaart onder meer art. 14h lid 3 Sr, dat is geschreven voor de vordering tot tenuitvoerlegging als bedoeld in art. 14g lid 1 Sr, op de behandeling van het bezwaarschrift van overeenkomstige toepassing.
(...)
De rechtsvraag die ik door middel van deze vordering aan de Hoge Raad wil voorleggen, is of de overeenkomstige toepassing van art. 14h lid 3 Sr op de behandeling van een op de voet van art. 22g lid 3 Sr ingediend bezwaarschrift meebrengt dat de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van die behandeling moet worden betekend dan wel of met de toezending van de oproeping over de post kan worden volstaan."
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 19 december 2016 houdt onder meer in:
"De politierechter constateert dat de oproeping voor deze zitting niet betekend is en geeft de officier van justitie de gelegenheid zich hierover uit te laten.
De officier van justitie deelt mee:
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat artikel 22g Wetboek van Strafrecht (Sr) de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voorschrijft en dat in artikel 22h Sr aantal artikelen opsomt die van toepassing zijn op de procedure. Onder artikel 14h derde lid Sr wordt voorgeschreven dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden betekend. Bij een omzetting is dit niet nodig. Daaruit volgt ook dat de oproeping niet hoeft te worden betekend.
Artikel 14h geeft wel verwarring. U vraagt mij hoe ik denk over de situatie waarin bij een vordering tot tenuitvoerlegging de vordering zelf wel wordt betekend (en ontvangen), maar de uitnodiging voor de zitting bij aparte brief wordt verzonden, waarvan dan onduidelijk is of die is ontvangen. Ik antwoord u dat, omdat de vordering dan wel is betekend de behandeling op zitting gewoon plaats kan vinden, ook al weet de veroordeelde niet wanneer er een zitting plaatsvindt.
U houdt mij voor dat bij vorderingen tot tenuitvoerlegging ook de oproep zelve wordt betekend. Het openbaar ministerie doet wat wettelijk noodzakelijk is. Als het op sommige punten meer doet, is het niet verplicht dat op andere punten ook te doen. Betekening kost meer tijd dan verzending bij gewone brief en dan is het risico groter dat de vervangende hechtenis al is uitgezeten.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling een beslissing te zullen geven.
De politierechter beslist als volgt.
In artikel 22h Sr is bepaald dat artikel 14h Sr van overeenkomstige toepassing is op de behandeling van een bezwaarschrift als bedoeld artikel 22g, derde lid, Sr. Gezien het feit dat deze bepaling van overeenkomstige toepassing is, dient gekeken te worden naar hoe de bepalingen redelijkerwijs uit moeten worden gelegd.
Artikel 14h Sr is geschreven voor de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. Naar de letter moet de vordering worden betekend aan de veroordeelde en de oproep voor de zitting bij gewone brief worden verzonden. Dit theoretische onderscheid tussen de oproeping en de vordering wordt in de praktijk echter niet gemaakt. Voor de oproeping en de vordering wordt gebruik gemaakt van één document. Dit document wordt in zijn geheel betekend aan de veroordeelde. Dat blijkt ook uit de standaardtekst van de oproeping die de officier van justitie doet uitgaan luidt volgens het parketadministratiesysteem COMPAS:
"Hierbij breng ik u bijgevoegde vordering ter uwer kennis en roep ik u op om te verschijnen op [datum] te, te [tijd] ter terechtzitting van de [instantie] in het arrondissement Rotterdam, [adres]."
Als wordt gekeken naar andere zaken die op de terechtzitting worden behandeld (hoofdzaken vorderingen tot tenuitvoerlegging, uitstel, afstel of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) valt op dat in vrijwel al die gevallen een betekening is voorgeschreven. Ook voor ISD-zaken en TBS-zaken geldt in het algemeen een betekeningsplicht. Uitzondering zijn uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de TBS-verlenging. Die hebben echter met elkaar gemeen dat in beide gevallen met zekerheid kan worden vastgesteld waar de betrokkene zit: namelijk in de penitentiaire inrichting of in de Tbs-kliniek. Dan is de kennisgeving nogal eenvoudig.
Als dit alles wordt toegepast op de oproeping voor een bezwaarschriftzitting, dan is er redelijkerwijs er geen andere uitleg van de bepalingen mogelijk dan dat de oproeping betekend dient te worden.
Het OM heeft zich eerder uitgelaten over deze uitleg en heeft daarbij aangevoerd dat van betekening van de oproeping af wordt gezien, omdat betekening van de oproeping in het algemeen (te) lang zou duren. De kans dat de veroordeelde in die tussentijd de vervangende hechtenis inmiddels zou hebben uitgevoerd, zou dan te groot zijn. Dit argument snijdt in deze fase van het geding geen hout. In alle gevallen waarin een gewone brief de bezwaarmaker bereikt en deze verschijnt, wordt de betekening niet beoordeeld. Een verschijning dekt immers ieder betekeningsgebrek. Dit is de bulk van de zaken. In sommige gevallen is de veroordeelde reeds aangehouden en is de vervangende hechtenis al aangevangen. In die gevallen wordt de veroordeelde aangevoerd vanuit detentie en wordt evenmin de betekening gecontroleerd omdat de veroordeelde immers is verschenen. Er blijft dan nog slechts een beperkt aantal gevallen over waarin de eerste oproeping niet goed is gegaan en waarin een tweede oproeping nodig is. Die oproeping zal dan toch echt moeten worden betekend.
Dit alles leidt de politierechter tot het oordeel dat de oproeping voor deze zitting had moeten worden betekend.
De politierechter verklaart de oproeping nietig, aangezien niet is gebleken dat deze op de bij de wet voorgeschreven wijze aan veroordeelde is betekend en veroordeelde niet ter terechtzitting is verschenen.
De politierechter beveelt de oproeping van de veroordeelde en beveelt dat die oproeping aan veroordeelde wordt betekend."

4.Wettelijk kader en wetsgeschiedenis

4.1.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- Art. 14h Sr:
"1. In de gevallen in de artikelen 14f en 14g bedoeld brengt het openbaar ministerie de zaak aan door de indiening van een met redenen omklede vordering. In het geval dat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd, ziet het openbaar ministerie slechts af van een vordering als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie met een vordering als bedoeld in artikel 14f of met een waarschuwing kan worden volstaan. Is door de veroordeelde een verzoek tot toepassing van artikel 14f tot de rechter gericht, dan dient het openbaar ministerie ten spoedigste nadat het verzoekschrift in zijn handen is gesteld een met redenen omklede conclusie in.
2. Onmiddellijk na de indiening van de vordering of de conclusie bepaalt de rechter, tenzij de summiere kennisneming van de stukken hem aanleiding geeft om de vordering of het verzoek buiten behandeling te laten, een dag voor het onderzoek van de zaak. In het geval, bedoeld in artikel 14g, derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de vordering gelijktijdig met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd. In de overige gevallen geschiedt het onderzoek van de zaak binnen dertig dagen nadat de rechter-commissaris op grond van artikel 14fa de voorlopige tenuitvoerlegging heeft bevolen.
3. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast tot bijwoning van het onderzoek oproepen, onder betekening van de vordering of de conclusie aan de veroordeelde.
4. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De artikelen 260 en 263 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
5. De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast kunnen vóór de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de raadsman van de veroordeelde of, indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde. Het bepaalde bij en krachtens artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing."
- Art. 22g Sr:
"1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.
2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.
3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Indien de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht en binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid."
- Art. 22h Sr:
"Op de behandeling van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22f, derde lid, en artikel 22g, derde lid, zijn de artikelen 14h, met uitzondering van de eerste volzin van het eerste lid, 14i en 14j van dit wetboek en artikel 449, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing."
- Art. 585 Sv:
"1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht voorzien, geschiedt door:
a. betekening;
b. toezending;
c. mondelinge mededeling.
2. Betekening geschiedt door uitreiking van een gerechtelijk schrijven op de bij de wet voorziene wijze.
3. Toezending geschiedt door middel van een gewone of aangetekende brief over de post dan wel op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze.
4. Een mondelinge mededeling wordt zo spoedig mogelijk in een proces-verbaal of anderszins schriftelijk vastgelegd."
- Art. 586 Sv:
"1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen behoeft alleen door betekening te geschieden in de gevallen bij de wet bepaald. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn opgedragen, worden steeds betekend, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat.
2. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in andere gevallen geschiedt door toezending, tenzij de wet bepaalt of toelaat dat de kennisgeving mondeling wordt gedaan."
4.2.
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 7 september 2000, Stb. 2000, 365, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen), waarbij onder meer zijn ingevoerd art. 22g en art. 22h Sr, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
- in het verslag onder het opschrift "artikelen":
"(...)
Het valt de leden van de fractie van de VVD op, dat wanneer de officier van justitie kennisgevingen aan veroordeelden wil doen, hij deze kennisgevingen veelal formeel moet betekenen. De praktijk leert dat dergelijke betekeningen nogal eens verkeerd aflopen, doordat betrokkene niet (meer) woonachtig is op het laatst bekende adres. Naar het oordeel van de fractie van de VVD mag van betrokkene, die toch akkoord is gegaan met de taakstraf, worden gevergd dat hij in het kader van de taakstraf bij zijn akkoordverklaring domicilie kiest. Alle voorgeschreven kennisgevingen kunnen daarna aan dat adres worden verstuurd. Verhuist de veroordeelde, dan is het aan hem om een nieuw adres op te geven. Als datum voor de kennisgeving kan de datum van verzending worden aangehouden, zoals nu ook het geval is bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Wat is het standpunt van de regering hierover?
(...)"
(Kamerstukken II, 1998-1999, 26 114, nr. 4, p. 20)
- in de nota naar aanleiding van het verslag:
"(...)
Het valt de leden van de fractie van de VVD op dat in het voorstel van wet zo veel beslissingen aan de veroordeelde moet worden betekend. Bij het opstellen van het voorstel van wet is daar zeer zorgvuldig naar gekeken. Slechts de beslissingen die een verandering van de inhoud van de straf betekenen en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis dienen betekend te worden. Ik vind dat wel zo zorgvuldig. Aan het niet voldoen aan de nieuwe voorwaarden zijn namelijk ernstige consequenties of ingrijpende rechtsgevolgen verbonden, bijvoorbeeld het bevelen van de vervangende hechtenis. Ik acht het niet zinvol wanneer in de bezwaarprocedure bij de rechter twijfel bestaat over het feit of de veroordeelde al dan niet kennis heeft kunnen nemen van de verandering. Betekening van deze beslissingen zal het indienen van bezwaarschriften die hierop gericht zijn kunnen voorkomen. Vanzelfsprekend zal de reclassering in de contacten tijdens de tenuitvoerlegging van de taakstraf de veroordeelde er op wijzen dat hij eventuele adreswijzigingen onmiddellijk doorgeeft.
(...)"
(Kamerstukken II, 1998-1999, 26 114, nr. 5, p. 27)

5.Beoordeling van het middel

5.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van de Politierechter dat de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van de behandeling van een door hem op de voet van art. 22g, derde lid, Sr ingediend bezwaarschrift dient te worden betekend.
5.2.
De vordering stelt de vraag aan de orde of de overeenkomstige toepassing van art. 14h, derde lid, Sr op de behandeling van een op de voet van art. 22g, derde lid, Sr ingediend bezwaarschrift meebrengt dat de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van die behandeling moet worden betekend dan wel dat met toezending van de oproeping over de post kan worden volstaan. De in de vordering opgeworpen vraag wordt door de Advocaat-Generaal aldus beantwoord dat met toezending over de post kan worden volstaan.
5.3.1.
Art. 586, eerste lid, Sv verwoordt als uitgangspunt dat de wet bepaalt wanneer de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen dient te geschieden door betekening. Art. 14h, derde lid, Sr schrijft betekening aan de veroordeelde voor van de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de oproeping van de veroordeelde tot bijwoning van het onderzoek gelijktijdig met de betekening geschiedt. Ingevolge art. 22h Sr is art. 14h, derde lid, Sr van overeenkomstige toepassing verklaard op de bezwaarschriftprocedure als bedoeld in art. 22g, derde lid, Sr.
5.3.2.
Van een gelijktijdige oproeping als voorzien in art. 14h, derde lid, Sr voor de daar bedoelde procedure kan na indiening van een bezwaarschrift tegen de aan de veroordeelde op de voet van art. 22g, tweede lid, Sr betekende kennisgeving geen sprake zijn. In zoverre leent het bepaalde in art. 14h, derde lid, Sr zich niet voor overeenkomstige toepassing.
Met het voorschrift van betekening van de vordering als bedoeld in art. 14h Sr is beoogd zoveel mogelijk te waarborgen dat de veroordeelde ervan op de hoogte is welke rechtsgevolgen het openbaar ministerie verbindt aan, kort gezegd, de niet-naleving van door de rechter opgelegde voorwaarden. Eenzelfde doel is gediend met betekening van de in art. 22g Sr bedoelde kennisgeving dat vervangende hechtenis wordt toegepast wegens, kort gezegd, een niet (naar behoren) verrichte taakstraf. Voor de oproeping voor de behandeling van het door de veroordeelde zelf ingediende bezwaarschrift geldt zodanige te verzekeren waarborg niet; de veroordeelde is immers al op de hoogte van de rechtsgevolgen.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen de hiervoor in 4.2 weergegeven wetsgeschiedenis, bestaat onvoldoende grond voor de opvatting dat de in art. 22h Sr bepaalde overeenkomstige toepassing van art. 14h, derde lid, Sr ertoe strekt dat op straffe van nietigheid de afzonderlijke oproeping voor de behandeling van het bezwaarschrift als bedoeld in art. 22g, derde lid, Sr steeds aan de veroordeelde dient te worden betekend.
Het voorgaande betekent dat in de regel met toezending over de post van de oproeping kan worden volstaan.
5.3.3.
Opmerking verdient dat de rechter die het bezwaarschrift behandelt zal behoren na te gaan of de veroordeelde behoorlijk is opgeroepen en, zo dit niet het geval is, een nieuwe oproeping door toezending over de post moeten gelasten of op andere wijze - bijvoorbeeld door betekening van de oproeping - bewerkstelligen dat de veroordeelde met de datum van de behandeling bekend kan zijn en gebruik kan maken van zijn recht om bij de behandeling van het bezwaarschrift aanwezig te zijn.
5.4.
De Politierechter heeft geoordeeld dat op straffe van nietigheid de oproeping dient te worden betekend. Dat oordeel getuigt blijkens het vorenstaande van een onjuiste rechtsopvatting.
5.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
5.6.
Aantekening verdient nog het volgende. Zoals de Advocaat-Generaal in voetnoot 1 van zijn vordering heeft opgemerkt, speelt dezelfde rechtsvraag als hiervoor in 3.1 opgeworpen ook bij de behandeling van een op de voet van art. 22f, derde lid, Sr ingediend bezwaarschrift, waarop art. 22h Sr art. 14h, derde lid, Sr eveneens van overeenkomstige toepassing verklaart. Hetzelfde is het geval met de equivalenten van beide bezwaarschriftenprocedures in het jeugd- en jongvolwassenenstrafrecht als vervat in art. 77o, vijfde lid, en art. 77p, derde lid, Sr, waarbij art. 77ee, eerste lid, Sr onder meer art. 14h, derde lid, Sr van overeenkomstige toepassing verklaart. De hiervoor in rov. 5.3.2 weergegeven beslissing geldt ook in deze gevallen.

6.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de bestreden beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2018.