Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 mei 2016 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 21/003530-15. De verdachte, geboren in 1984, heeft middelen van cassatie voorgesteld via zijn advocaat M. Berndsen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, moet worden verminderd.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De nieuwe beslissing houdt in dat de taakstraf wordt verminderd tot 114 uren, met een vervangende hechtenis van 57 dagen. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2018 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.