ECLI:NL:HR:2018:1155

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
16/05594
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overschrijding redelijke termijn in hoger beroep en strafvermindering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De advocaat van de verdachte, R.P. van der Graaf, stelde in de schriftuur dat het Hof had verzuimd te beslissen op het beroep van de verdachte inzake de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en stelde voor de straf te verminderen.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel terecht was voorgesteld op de gronden die door de Advocaat-Generaal waren vermeld. De Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn van berechting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot drie maanden en drie weken.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat de redelijke termijn van berechting ook in hoger beroep moet worden gerespecteerd en dat een verzuim van het Hof om hierop te beslissen kan leiden tot strafvermindering. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, genummerd 16/05596 en 16/05597, die op dezelfde datum zijn behandeld.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05594
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 3 november 2016, nummer 21/003695-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het namens de verdachte gedane beroep op overschrijding van de redelijke termijn.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal is het middel terecht voorgesteld.
2.3.
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat, nu door het Hof uitspraak is gedaan op 3 november 2016, de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden endrie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.