3.2.1.De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 20 november 2015 gehechte pleitnotitie van de raadsman van de verdachte houdt ten aanzien van het in het middel bedoelde niet-ontvankelijkheidsverweer onder meer het volgende in:
"II. Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb)
2. Uit artikel 90 Wgb volgt dat de minister in principe een bestuurlijke boete oplegt in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens (onder meer) artikel 20 Wgb. In artikel 94 Wgb is opgenomen dat indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, zij aan het openbaar ministerie wordt voorgelegd.
Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
3. Een dergelijke open verwijzing noopt uiteraard tot inkadering en dat hebben de betrokken toezichthoudende en opsporingsdiensten in samenspraak met het openbaar ministerie gedaan.
4. Cliënten wijzen op het document 'Sanctiestrategie
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden' van 9 maart 2011, zijnde de laatst beschikbare versie van die strategie. Op de website van de NVWA wordt nog steeds naar deze strategie verwezen.
Bestuurlijke boete in plaats van strafrechtelijke vervolging
5. In het document worden het bestuurssanctierecht en strafrecht naast elkaar afgewogen, waarbij uiteindelijk de volgende benadering is gekozen. Het cursieve, dikgedrukte en onderstreepte komt direct uit het document (pag. 18):
'Om slagvaardiger te kunnen handhaven wordt daarom in principe gekozen voor één instrument als reactie op de constatering van een overtreding van een kernbepaling, namelijk de bestuurlijke boete.
Het primaat van optreden ligt dus bij de bestuurlijke boete'
7. Daargelaten de vraag of de vermeende overtreding niet reeds hieronder valt en de hele kwestie had moeten worden afgedaan met een schriftelijke waarschuwing (p. 19 Sanctiestrategie), blijkt uit de daarop volgende bepalingen in de strategie dat de kwestie had moeten worden afgedaan met een bestuurlijke boete en niet met strafvorderlijk optreden en dat maakt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in haar vervolging van cliënten. Cliënten citeren pag. 19 van de strategie:
'Er wordt een bestuurlijke boete en in bijzondere gevallen tevens een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang gegeven, eventueel in combinatie met intrekking van het bewijs van vakbekwaamheid of vergunning:
- bij herhaalde overtreding van een bepaling, of
- bij een doelbewuste overtreding, of
- bij een voortdurende overtreding, of
- bij een overtreding waarbij hercontrole illusoir is, of
- bij een overtreding waarbij om andere redenen niet kan worden volstaan met een bestuurlijke waarschuwing.'
Conclusie
23. Dit alles leidt tot de conclusie dat op grond van het geldende handhavingsbeleid, waaraan het openbaar ministerie zich ondubbelzinnig heeft gecommitteerd (pag. 3), gekozen had moeten worden voor het opleggen van een bestuurlijke boete en niet voor strafvervolging. Uit het proces-verbaal volgt ook niet dat NVWA en het Openbaar ministerie op enig moment hebben beseft dat zij een afweging hadden moeten maken over het al dan niet instellen strafvervolging gegeven de daaraan gestelde, zware eisen en dat is eens te meer niet terecht. Dat alles maakt het Openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de feiten die betrekking hebben op overtreding van artikel 20 Wgb."
3.2.2.Voormeld proces-verbaal houdt voorts het volgende in:
"De advocaat-generaal voert in reactie op het preliminair verweer van de verdediging het woord als volgt:
Anders dan de raadsman beschik ik wel over de meest recente versie van de Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder: de sanctiestrategie), thans geheten 'Specifiek interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen' (verder: het interventiebeleid), welk beleid geldig is vanaf 1 maart 2014. De inhoud van deze meest recente versie verschilt op punten van de eerdere sanctiestrategie, maar is niet heel anders. Ik leg het document aan uw hof en de raadsman over.
Ten aanzien van punt 5 uit de pleitaantekeningen van de raadsman wijs ik op pagina 3, vierde en vijfde alinea, van het interventiebeleid. Dat het primaat van optreden bij de bestuurlijke boete ligt staat er niet.
Ten aanzien van punt 7 uit de pleitaantekeningen van de raadsman wijs ik op paragraaf 3.1 van het interventiebeleid. Die paragraaf houdt in dat het strafrecht onder meer kan worden ingezet bij ernstige overtredingen. In de onderhavige zaak is mijns inziens sprake van een ernstige overtreding. Het gaat immers om veertig liter rotzooi zogezegd, voor het op de markt brengen waarvan de verdachte geen toestemming heeft verkregen. Toen de verdachte werd gedagvaard was er bovendien sprake van een verdenking van merkenfraude. Van dat feit is de verdachte weliswaar vrijgesproken, maar dat dat zou gebeuren was toen uiteraard nog niet bekend. Daar komt nog bij dat de middelen uit China afkomstig zijn, welk land er niet om bekend staat de bescherming van het milieu hoog op de agenda te hebben staan.
Als gronden voor het inzetten van het strafrecht worden in paragraaf 3.1 van het interventiebeleid voorts genoemd overtredingen begaan met behulp van frauduleuze constructies en overtredingen waarbij ingrijpende dwangmiddelen zijn toegepast. Een frauduleuze constructie betreft de genoemde merkenfraude. Ook is er gebruik gemaakt van een ingrijpend dwangmiddel. De hele partij is immers in beslaggenomen.
Paragraaf 3.2 van het interventiebeleid houdt in dat bestuursrechtelijk handhaven is gericht op herstel van de onrechtmatige daad. Herstel zal mogelijk moeten zijn om bestuursrechtelijk op te kunnen treden. In de onderhavige zaak is herstel niet mogelijk. Het gaat om middelen die niet goed zijn en die we dus niet naar China zullen terugsturen. Een zaak op een schaal als de onderhavige, met internationale contacten, kan niet bestuursrechtelijk worden afgedaan. De vraag is bovendien wat er bij bestuursrechtelijke afdoening met het beslag gedaan moet worden.
Mijns inziens kan niet worden volgehouden dat deze zaak bestuursrechtelijk had moeten worden afgedaan. Er is alle aanleiding geweest om de strafrechtelijke afslag te nemen. Ik vraag u dan ook om het verzoek van de verdediging om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde af te wijzen.
De raadsman deelt in reactie op het standpunt van de advocaat-generaal mede:
Uit een oogpunt van legaliteit en rechtszekerheid komt het Openbaar Ministerie mijns inziens geen beroep toe op het interventiebeleid. De advocaat-generaal heeft slechts naar voren gebracht dat er sprake is van nieuw beleid, maar heeft geen inhoudelijke reactie op het preliminair verweer van de verdediging gegeven. Ik begrijp dan ook dat het primaat nog steeds bij het bestuursrecht ligt.
Van een ernstige overtreding is in de onderhavige zaak geen sprake. Het is cliënte overkomen. Ik doe een beroep op de producties die ik aan de pleitaantekeningen heb gehecht. Daaruit blijkt dat de bestuurder van mijn cliënte zich heeft laten informeren.
Daarnaast lijkt het misschien om een grote hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen te gaan, maar strikt genomen gaat het om één tanklading. Ook gelet daarop zie ik de ernst in de onderhavige zaak niet. Het bestuursrecht kan hier dan ook wel degelijk een oplossing bieden. Op grond van artikel 5:29 van de Algemene wet bestuursrecht is ook bestuursrechtelijk beslag mogelijk.
Van frauduleuze constructies is in de onderhavige zaak evenmin sprake geweest, want het merkenrecht is niet overtreden.
Het gaat hier om keurige handelstransacties. Er is geen snipper bewijs dat daarmee iets aan de hand zou zijn.
De advocaat-generaal repliceert als volgt:
De gronden voor de inzet van het strafrecht zijn in zowel de oude als de nieuwe regeling min of meer gelijk. Mijn standpunt komt er op neer dat die opsomming niet leidt tot het oordeel dat in de onderhavige zaak niet strafrechtelijk vervolgd had mogen worden. Ik persisteer.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad over het door de raadsman gevoerde preliminaire verweer.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede:
Met de raadsman is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak de Sanctiestrategie Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden de toepasselijke regeling is. Op basis van de daarin genoemde criteria voor strafrechtelijk optreden is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak in redelijkheid voor de strafrechtelijke vervolging van de verdachte kon worden gekozen. Het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wordt derhalve verworpen."