Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 oktober 2016, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is behandeld. De betrokkene, geboren in 1986, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat M.S. Kikkert. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit blijkt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.