Uitspraak
1.De vordering van de Procureur-Generaal
c. de brief van de betrokkene d.d. 23 mei 2018 aan de Procureur-Generaal;
d. de brief van de president van het gerechtshof d.d. 6 juni 2018 aan de Procureur-Generaal.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over de vordering van de Procureur-Generaal tot ontslag van een raadsheer in het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens arbeidsongeschiktheid. De vordering was gebaseerd op artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) en betrof een betrokkene die sinds 1959 geboren was en woonachtig was in Nederland. De Procureur-Generaal had op 7 juni 2018 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene zou ontslaan met ingang van 6 juli 2018, onder verwijzing naar de voorwaarden zoals gesteld in artikel 46i, lid 1, Wrra.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene, als voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar, aan de voorwaarden voor ontslag voldeed. De beoordeling vond plaats in raadkamer, waarbij de betrokkene en de president van het gerechtshof op de hoogte waren gesteld van het onderzoek, maar geen van beiden de wens had geuit om gehoord te worden. De Hoge Raad concludeerde dat de ongeschiktheid van de betrokkene meer dan twee jaar had geduurd en dat herstel binnen zes maanden niet redelijkerwijs te verwachten was.
Op basis van de overgelegde stukken en het onderzoek in raadkamer, oordeelde de Hoge Raad dat er voldoende gronden waren om de betrokkene per 6 juli 2018 als rechterlijk ambtenaar te ontslaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren in Nederland.