ECLI:NL:HR:2018:1111

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
17/00363
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ingevolge de Invorderingswet 1990 voor vennootschapsbelasting over het jaar 2009

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van [X2] B.V. voor de vennootschapsbelasting van [BB] B.V. over het jaar 2009. De zaak is voortgekomen uit een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990, die door de Ontvanger was ingesteld. De belanghebbende, [X2] B.V., heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2016, waarin het hoger beroep van de Ontvanger werd behandeld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof aan dit arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep schriftelijk naar voren gebracht. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep en het buiten behandeling laten van het incidentele beroep.

De Hoge Raad heeft de middelen in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het incidentele beroep is kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van de uitspraak zou leiden, wat niet het geval was. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Uitspraak

6 juli 2018
nr. 17/00363
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X2] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 20 december 2016, nr. 15/00218, op het hoger beroep van de Ontvanger tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/1693) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor de van [BB] B.V. geheven vennootschapsbelasting over het jaar 2009. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft tevens schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 september 2017 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het principale beroep in cassatie en het buiten behandeling laten van het incidentele beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1015).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de in het principale en in het incidentele beroep voorgestelde middelen
2.1.
De middelen in het principale beroep kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.2.
Aangezien het incidentele beroep niet strekt tot verkrijging van een voor de Staatssecretaris gunstiger resultaat dan reeds uit ’s Hofs uitspraak voortvloeit, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.