Voornoemd rapport van Van Koppen en Vredeveldt is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Het houdt als conclusie omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] het volgende in:
"Beantwoording van de vragen
Wij kregen de opdracht om aan de hand van het strafdossier de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] te beoordelen. Doordat de processen-verbaal van verhoren slechts samenvattingen van de verhoren bevatten, is het niet meer mogelijk om te achterhalen wat er precies is gezegd tijdens de verhoren en hoe de interactie tussen verhoorde en verhoorders precies verliep. Desalniettemin vonden wij veel aanwijzingen in de processen-verbaal over de manier waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen. Het feit dat de verhoorders dergelijke informatie hebben opgenomen in de processen-verbaal, wijst erop dat zij niet opzettelijk hebben gehandeld in strijd met het doel van waarheidsvinding. Wij zijn ervan overtuigd dat de verhoorders echt geloofden dat [getuige 2] en [getuige 1] bij de moorden waren betrokken en dat zij simpelweg hun uiterste best deden om verklaringen te verkrijgen waarin die betrokkenheid werd vastgelegd. Dat neemt niet weg dat hun verhoortechnieken er hoogstwaarschijnlijk wel toe hebben geleid dat [getuige 2] en [getuige 1] valse bekentenissen en valse verklaringen hebben afgelegd.
[getuige 2]
De beste manier om het waarheidsgehalte van [getuige 2] verklaringen te beoordelen, is door te onderzoeken of zijn verklaringen worden gestaafd door onafhankelijk bewijs. Het is duidelijk geworden dat de verklaringen van andere verdachten die functie niet kunnen vervullen, omdat de verdachten veelvuldig contact met elkaar hadden, geconfronteerd werden met elkaars verklaringen tijdens verhoren en elkaars verklaringen te lezen kregen. Daardoor blijven er weinig controleerbare elementen over. Van de paar elementen in [getuige 2] verklaringen die wel konden worden gecontroleerd, zoals de betrokkenheid van [betrokkene 1] , de rode Mercedes van [aanvrager] en de dumpplaatsen van de lijken, klopte er geen enkele. Kortom, [getuige 2] verklaringen worden op geen enkele manier onderbouwd door onafhankelijke bevindingen.
De manier waarop [getuige 2] verklaringen tot stand kwamen heeft veel gemeen met de manier waarop valse herinneringen in rechtspsychologisch onderzoek tot stand komen. De ellenlange verhoren, de veelvuldig gebruikte uitnodigen tot speculatie, de confrontatie met belastende verklaringen van anderen, de minimalisatie van [getuige 2] rol in de misdrijven en de beloning na het afleggen van bekentenissen zijn allemaal bekende situationele risicofactoren voor het uitlokken van valse bekentenissen. Soortgelijke verhoortechnieken leidden in eerdere zaken tot aangetoond valse bekentenissen. Daarnaast had [getuige 2] ook nog ernstige persoonlijke risicofactoren voor valse bekentenissen, hij is zeer zwakbegaafd en was drugsverslaafd.
Het patroon van de ontwikkeling van [getuige 2] verklaringen komt overeen met het patroon van valse herinneringen in experimenteel onderzoek en van aangetoond valse bekentenissen in eerdere rechtszaken. [getuige 2] verklaring over iedere moord transformeerde van ontkenning dat hij erbij was geweest, naar speculatie over hoe het gegaan kon zijn, naar een vage en onzekere bekentenis in de trant van 'ik weet dat ik het heb gedaan, maar mijn film is onduidelijk over hoe ik het heb gedaan', naar een gedetailleerde en zekere bekentenis over hoe hij de moord had gepleegd of mede had gepleegd. Die ontwikkeling past in het patroon van afgedwongen ingebeelde valse bekentenissen. In de gevallen die ons bekend zijn, realiseerden verdachten zich op een gegeven moment dat hun bekentenissen vals waren, meestal nadat de voortdurende verhoren waren afgelopen, alsmede de druk waarmee verhoren gepaard gaan. Ook [getuige 2] besefte dat zijn verklaringen vals waren: bij de rechtbank en het Hof zei hij dat hij al zijn verklaringen had verzonnen.
Uit de processen-verbaal wordt niet duidelijk of [getuige 2] de naam van [aanvrager] op eigen initiatief noemde, of dat die naam hem werd voorgehouden door de verhoorders. Wij weten wel dat de verhoorders vlak voordat hij die naam noemde een gesprek hebben gehad met [getuige 2] dat niet werd vastgelegd in een proces-verbaal. We weten ook dat zowel [getuige 1] als [betrokkene 2] verklaarden dat zij de naam hadden gehoord van de verhoorders. Bovendien weten we dat [getuige 2] verhoorders al eerder een naam hadden aangedragen (die van [aanvrager]) en dat verhoorder [betrokkene 4] niet ontkende dat zij [aanvrager] naam zouden hebben genoemd; hij zei alleen dat ze dat niet zonder reden zouden hebben gedaan. Dat [getuige 2]
[aanvrager] herkende uit een fotoconfrontatie kan niet dienen als bewijs dat hij hem heeft gezien tijdens de moorden, aangezien [getuige 2] [aanvrager] naar eigen zeggen al kende sinds zijn jeugd.
Gebaseerd op de ontvangen stukken kunnen wij zodoende niet met zekerheid zeggen of [getuige 2] de naam van [aanvrager] noemde op eigen initiatief of op initiatief van de verhoorders. Zelfs als [getuige 2] die naam op eigen initiatief noemde, betekent dat echter nog niet dat [aanvrager] daadwerkelijk betrokken was bij de moorden. In het dossier vonden wij geen enkele aanwijzing dat [getuige 2] verklaringen berustten op de waarheid, terwijl wij wel overtuigend veel aanwijzingen vonden dat [getuige 2] bekentenissen vals waren. De analyse leidt derhalve tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 2] vals zijn.
[getuige 1]
Net als bij [getuige 2] waren er slechts weinig elementen in [getuige 1] verklaring die konden worden vergeleken met onafhankelijke bevindingen. De paar elementen die wel controleerbaar waren, zoals het dumpen van het lijk in de Vikingvijver, bleken niet te kloppen. Bij [getuige 1] vonden wij minder aanwijzingen dat zij haar bekentenissen echt zelf geloofde dan bij [getuige 2] . [getuige 1] vertelde de verhoorders simpelweg wat zij wilden horen en leek zich nauwelijks te realiseren wat de consequenties van haar bekentenissen waren, waarschijnlijk mede dankzij de minimalisatietactieken die de verhoorders toepasten.
Voor de verklaringen in [getuige 1] dagboeken geldt vrijwel hetzelfde als voor haar verklaringen tijdens de verhoren. Er zijn veel aanwijzingen dat de citaten uit [getuige 1] eerste dagboek, die door het Hof werden aangemerkt als bewijsmiddel, simpelweg reflecteren wat [getuige 1] in die periode heeft verklaard bij de politie. De citaten uit haar tweede dagboek in het voorjaar van 1995 reflecteren overigens ook wat zij op dat moment verklaarde, namelijk dat zij nergens bij was geweest. Het is ons niet duidelijk of de rechters van het Hof de ontlastende citaten uit het tweede dagboek simpelweg niet hebben gelezen - wellicht omdat die citaten niet in het proces-verbaal stonden - of dat zij de fragmenten uit het tweede dagboek om de een of andere reden minder serieus namen dan die uit het eerste dagboek.
[getuige 1] zei zelf bij de rechtbank en het Hof dat zij de naam van [aanvrager] pas noemde nadat zij die naam van de verhoorders had gehoord. Ze had zijn foto alleen kunnen aanwijzen omdat zij een lijst met namen en nummers had gezien toen de fotoconfrontatie werd getoond. Volgens [getuige 1] verhoorder [betrokkene 3] was dat onmogelijk. Wij zullen er waarschijnlijk nooit meer achter komen of [getuige 1] die lijst wel of niet heeft gezien.
Zelfs als [getuige 1] [aanvrager] wel echt had herkend uit de fotoconfrontatie, betekent dat niet dat [aanvrager] bij de moorden is geweest. [getuige 1] had hem namelijk ook kunnen herkennen van een eerdere ontmoeting die niets met de moorden te maken had. Tenslotte begaf [aanvrager] zich in hetzelfde milieu als de vriendengroep van [getuige 1] . In de ontvangen stukken vonden wij geen onafhankelijk bewijs dat [getuige 1] verklaringen ondersteunde. We vonden daarentegen wel aanwijzingen dat [getuige 1] onder druk van de verhoorders een reeks afgedwongen bekentenissen aflegde."