ECLI:NL:HR:2018:1063

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
17/03055
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsuitsluiting en vormverzuim bij woninginbraken in Soest

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor meerdere woninginbraken in Soest en deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad behandelt de vraag of er sprake is van een vormverzuim, specifiek of de controle van het voertuig van de verdachte op 20 februari 2015, die leidde tot zijn aanhouding, heeft plaatsgevonden binnen het kader van het voorbereidend onderzoek naar de tenlastegelegde feiten. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de controle niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek naar de feiten waarvoor de verdachte is vervolgd. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van een onrechtmatige controle die zou leiden tot bewijsuitsluiting. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat de aanhouding en de daaropvolgende opsporingshandelingen rechtmatig waren en niet in strijd met de procesorde. De uitspraak van het Hof wordt bevestigd, en de Hoge Raad oordeelt dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 17/03055
EC/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 juni 2017, nummer 21/000548-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat art. 359a Sv niet van toepassing is omdat het gestelde vormverzuim is begaan buiten het verband van het voorbereidend onderzoek ter zake van de tenlastegelegde feiten.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1:
hij in de periode van 28 juni 2015 tot en met 29 juni 2015 te Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een gouden dameshorloge en een goudkleurig/parelmoer collier, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
2:
hij op 11 juli 2015 te Soest, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [b-straat 1] weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming
- naar die woning is toegegaan en de dakgoot heeft beklommen en het badkamerraam heeft opengebroken en vervolgens via dat raam de woning is ingeklommen en
- aldaar een slaapkamer heeft doorzocht en
- nadat het alarm in de woning is afgegaan de woning zonder buit (geld en/of goederen) heeft verlaten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3:
hij in de periode van 9 juli 2015 tot en met 11 juli 2015 te Soest, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [c-straat 1] heeft weggenomen vier ringen, oorbellen, een (gouden) ketting, een (gouden) armband, twee manchetknopen, drie horloges, twee bedelarmbandjes, een broche, en geld (circa 800 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 4], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
4:
hij op of omstreeks 26 juni 2015 te Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs/kantoorpand aan de [d-straat 1] heeft weggenomen een tablet (Samsung Galaxy Tab 2) en/of vier Ipads (merk Apple) en vijf Ipods (merk Apple) en geld (circa 700 euro) en/of zeven bankpassen en een telefoon (Iphone 5), toebehorende aan [A] B.V. en/of [betrokkene 5], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
5:
hij op 10 juli 2015 te Soest, omstreeks 04.50 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [e-straat 1] heeft weggenomen een blauwkleurige tas en sieraden en een zaklantaarn en een horloge en een zonnebril en een kussensloop en kledingstukken en twee wifi repeaters, toebehorende aan [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
6:
hij op 26 juli 2015 te Soest, op een tijdstip gelegen tussen 01.45 uur en 07.17 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [f-straat 1] heeft weggenomen sieraden en geld (circa 11.000 euro) en kenteken-/eigendomspapieren en horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak;
7:
hij op 28 juli 2015 te Soest, op een tijdstip gelegen tussen 01.34 uur en 05.39 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [g-straat 1] weggenomen sieraden en horloges, toebehorende aan [betrokkene 13] en/of [betrokkene 14], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
8:
hij op 23 juli 2015 te Soest, op een tijdstip gelegen tussen 03.30 uur en 04.24 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [h-straat 1] heeft weggenomen sieraden en een horloge en een geldbedrag (van circa 760 euro) en een filmcamera en een dvd speler toebehorende aan [betrokkene 15], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
9:
hij op 26 juli 2015 te Soest, op een tijdstip gelegen tussen 01.45 uur en 04.03 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan [i-straat 1] weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 16] en/of [B] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, met een of meer van zijn mededader - naar die woning is toegegaan en
- vervolgens een raam heeft opengebroken en/of vervolgens via dat raam de woning is ingeklommen en
- aldaar de slaapkamers en de benedenverdieping heeft doorzocht en
- nadat het alarm is afgegaan de woning zonder buit (geld en/of goederen) heeft verlaten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10:
hij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 28 juli 2015 te Soest en/of Amersfoort, in ieder geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (o.a.) verdachte en [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (te weten woning- en/of bedrijfsinbraken)."
2.2.2.
Het Hof heeft het ter terechtzitting gevoerde verweer betreffende de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek als volgt samengevat en besproken:
"De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof betoogd, zakelijk weergegeven, dat er sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De politie heeft, aldus de raadsman, zich schuldig gemaakt aan détournement de pouvoir (of détournement de procedure) door controlebevoegdheden uitsluitend te gebruiken voor het verrichten van opsporingshandelingen. Verder zijn, aldus de raadsman, de bevelen tot stelselmatige observatie en tot het opnemen van vertrouwelijke informatie onrechtmatig en zijn de gedragingen van de politie ook overigens onrechtmatig, daar deze in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5:19 Awb, artikel 3 Politiewet, artikel 126g Sv, artikel 126I Sv en de artikelen 6 en 8 EVRM. Er is sprake van vormverzuimen, die onherstelbaar zijn. De vormverzuimen zijn gelegen in het voorbereidend onderzoek van de onderhavige zaak en dienen (ex artikel 359a Sv) primair te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot uitsluiting van al het bewijs dat voortvloeit uit de door het (de) verzuim(en) verkregen bewijs (...) althans meer subsidiair verdisconteerd te worden in de strafmaat.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake zijn indien sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Het hof verwerpt het verweer van de verdediging, omdat de aan dat verweer ten grondslag gelegde stellingen niet kunnen leiden tot het oordeel dat aan die maatstaf is voldaan.
In januari 2015 stelde de politie onderzoek in naar aanleiding van een groot aantal woninginbraken in de gemeente Soest. Daarbij had de politie een groep personen in het vizier, die vaker dan een willekeurige burger gecontroleerd werden. De bevoegdheid op grond waarvan de controle plaatsvond verschilde al naar gelang de concrete aanleiding voor die controle. Verdachte behoorde tot die groep personen. De controles vonden voornamelijk plaats tijdens surveillancediensten van de geüniformeerde surveillance van de politie Soest over een periode van zeven maanden. In het zich bij de stukken bevindende 'Blue-View'-verbaal (381 pg's) zijn de mutaties opgenomen betreffende de bij de controles gedane waarnemingen.
Verdachte is op 20 februari 2015 met zijn voertuig voor een controle stilgehouden, waarbij de politie gebruik maakte van de bestuursrechtelijke bevoegdheid van artikel 5:19 Awb. Bij die controle zag verbalisant [verbalisant] vanaf de buitenzijde door de achterruit in de kofferbak een niet afgesloten plastic vierkante bak, waarin inbrekerswerktuigen lagen. Verdachte is daarop aangehouden op verdenking van overtreding van de APV Soest, waarin het verbod is opgenomen inbrekerswerktuigen te vervoeren. Verdachte is overgebracht naar het politiebureau, waar hij aan zijn cel vernielingen heeft toegebracht, waarvoor hij opnieuw is aangehouden en in verzekering is gesteld.
In de periode dat verdachte vast zat nam het aantal woninginbraken in Soest significant af. Daarmee rees de verdenking, dat verdachte bij het plegen van meerdere woninginbraken betrokken was. Nadat verdachte in vrijheid was gesteld zijn bijzondere opsporingsmiddelen tegen verdachte ingezet, die uiteindelijk hebben geleid tot zijn aanhouding voor de strafbare feiten, waarvoor verdachte in deze strafzaak terechtstaat, gepleegd in de periode van 1 juni tot 28 juli 2015.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de politie niet bevoegd was verdachte voor 20 februari 2015 zo vaak te controleren en hem op laatstgenoemde datum met zijn voertuig stil te doen houden voor controle. Daarmee is in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim begaan, dat zou moeten leiden tot uitsluiting van al het bewijsmateriaal dat tegen verdachte is verzameld.
Het hof overweegt dat het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering dat verdachte zich schuldig maakte aan meerdere woningbraken eerst is geconcretiseerd toen bleek dat het aantal woninginbraken in Soest na zijn aanhouding voor de vernieling en daaropvolgende inverzekeringstelling op 20 februari 2015 significant afnam. Weliswaar waren aan die aanhouding een aanhouding voor een ander feit (- overtreding van de APV Soest -) en verschillende controles voorafgegaan in verband met een reeks eerdere woningbraken en was er in zoverre op dat ogenblik al sprake van een voorbereidend onderzoek naar die inbraken, maar dat doet aan de rechtmatigheid van de aanhouding voor vernieling en de daarop gevolgde inverzekeringstelling niet af.
Dat voorbereidend onderzoek strekte zich evenwel niet uit tot de feiten waarvoor verdachte in deze strafzaak terechtstaat; deze waren op dat ogenblik immers nog niet gepleegd. De vraag of de politie zich bij het stilhouden van het voertuig op 20 februari 2015 al dan niet terecht heeft beroepen op de in artikel 5:19 Awb genoemde bevoegdheid staat niet in rechtstreeks verband met de tenlastegelegde feiten en kan daarom verder buiten beschouwing blijven.
(...)
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging."
2.3.
De toepassing van art. 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van art. 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
"Het voorbereidend onderzoek" in art. 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. (Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov. 3.4.2.)
2.4.
Het Hof heeft aan de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting als zijn oordeel ten grondslag gelegd dat de controle op 20 februari 2015 van het voertuig waarin de verdachte reed, niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van de in deze zaak tenlastegelegde – nadien gepleegde – feiten, zodat reeds op die grond geen sprake is van een vormverzuim waaraan op grond van art. 359a, eerste lid onder b, Sv het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting kan worden verbonden. Daartoe heeft Hof overwogen dat het onderzoek in verband met de tenlastegelegde feiten, die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 juni tot en met 28 juli 2015, eerst een aanvang heeft genomen nadat was gebleken dat het aantal woninginbraken in Soest na de aanhouding van de verdachte wegens vernieling en de daaropvolgende inverzekeringstelling significant afnam. Gelet daarop en in aanmerking genomen hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, getuigt 's Hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, staat aan dat oordeel niet in de weg dat de verdachte reeds voorafgaand aan de verkeerscontrole op 20 februari 2015 in verband werd gebracht met woninginbraken in Soest, en dat deze controle plaatsvond in het kader van het voorbereidend onderzoek naar die eerdere inbraken.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.