Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 4 oktober 2016 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1990, heeft samen met haar vriend in een woning gewoond waar een kogelgeweer, geluiddempers en munitie zijn aangetroffen. De zaak betreft de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen en voorhanden hebben van deze wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 13.1 en 26.1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM).
De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat door advocaat R.J. Baumgardt is ingediend. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.