Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 6 april 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij een poging tot moord op zijn ex-vriend door deze neer te schieten. Daarnaast was er sprake van verboden wapenbezit en het voorhanden hebben van een geluiddemper. De Hoge Raad heeft op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 17/02230.
De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.