In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verlenging van een ondertoezichtstelling. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2017. De moeder verzocht om een contra-expertise in het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij zij zich beroept op artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verweerster, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, en de belanghebbende, de vader, zijn niet verschenen in de procedure.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De conclusie van de Advocaat-Generaal, M.L.C.C. Lückers, strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit wordt onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de moeder, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek, die de uitspraak heeft geleid.