ECLI:NL:HR:2018:1025

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
17/01231
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na vrijspraak van verdachte en gevolgen van verschillende versies van telefoontap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], tegen de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een onrechtmatige overheidsdaad en de vraag of eisers recht hebben op (volledige) schadevergoeding na hun vrijspraak. De eisers hadden eerder schadevergoeding ontvangen op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, maar de Hoge Raad moest nu beoordelen of deze vergoeding voldoende was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage en arresten van het gerechtshof Den Haag. De klachten die door eisers in cassatie zijn aangevoerd, zijn door de Hoge Raad niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het beroep van eisers verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.054,34. Dit arrest is gewezen door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, met de vice-president als voorzitter en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken door een van de raadsheren.

Uitspraak

29 juni 2018
Eerste Kamer
17/01231
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. K. Teuben en mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als eisers en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 242204/HA ZA 05-1469 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 januari 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.065.022/03 van het gerechtshof Den haag van 21 april 2015;
c. het arrest in de zaak 200.065.022/04 van het gerechtshof Den Haag van 22 november 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben eisers beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van eisers heeft bij brief van 4 mei 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt eisers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
29 juni 2018.