ECLI:NL:HR:2017:990

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
16/02308
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake vennootschapsbelasting en griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van Stichting [X] tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen een uitspraak over een aan haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken over haar betalingsonmacht, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om aan te nemen dat belanghebbende niet in staat was het griffierecht te betalen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan griffierechten in cassatieprocedures.

Uitspraak

2 juni 2017
Nr. 16/02308
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 1 april 2016, nr. BRE 14/7133, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van de betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 8 juli 2016 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van die brief informatie te verstrekken waaruit zou kunnen blijken dat het verschuldigde griffierecht niet kan worden betaald. Hetgeen belanghebbende in haar reactie op de brief van 8 juli 2016 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat zij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 9 maart 2017 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 7 april 2017 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 13 april 2017 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.