ECLI:NL:HR:2017:989

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
16/02307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2016, nr. BRE 14/7430. Het beroep in cassatie was gericht tegen een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken over de betalingsonmacht, maar de aangevoerde redenen werden door de griffier niet als voldoende beschouwd. Ondanks herhaalde verzoeken om het griffierecht te voldoen, is dit niet gebeurd. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

2 juni 2017
Nr. 16/02307
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 1 april 2016, nr. BRE 14/7430, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van de betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 8 juli 2016 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van die brief informatie te verstrekken waaruit zou kunnen blijken dat het verschuldigde griffierecht niet kan worden betaald. Hetgeen belanghebbende in haar reactie op de brief van 8 juli 2016 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat zij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 9 maart 2017 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 7 april 2017 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 13 april 2017 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.