Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
5.Slotsom
6.Beslissing
23 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat F.P. Slewe. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen, maar het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking heeft op het betrekken van andere strafbare feiten bij de strafoplegging, werd verworpen zonder nadere motivering. Het tweede middel, dat stelt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de gevangenisstraf.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot zes maanden en twee weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak werd gedaan op 23 mei 2017.