ECLI:NL:HR:2017:956

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
14/03979
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake overschrijding van de redelijke termijn en strafoplegging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat F.P. Slewe. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen, maar het beroep voor het overige zal verwerpen.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking heeft op het betrekken van andere strafbare feiten bij de strafoplegging, werd verworpen zonder nadere motivering. Het tweede middel, dat stelt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de gevangenisstraf.

In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot zes maanden en twee weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak werd gedaan op 23 mei 2017.

Uitspraak

23 mei 2017
Strafkamer
nr. S 14/03979
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 juli 2014, nummer 20/001965-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zes maanden en twee weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 mei 2017.