Uitspraak
wonende te [woonplaats],
Bondsrepubliek Duitsland,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
19 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder in een geschil over de teruggave van aandelen geoordeeld, maar [eiser] stelde beroep in cassatie in. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep op basis van artikel 80a RO, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, wat betekent dat het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in dergelijke zaken.