ECLI:NL:HR:2017:932

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
17/00347
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep inzake teruggave aandelen en verjaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder in een geschil over de teruggave van aandelen geoordeeld, maar [eiser] stelde beroep in cassatie in. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep op basis van artikel 80a RO, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, wat betekent dat het beroep van [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in dergelijke zaken.

Uitspraak

19 mei 2017
Eerste Kamer
17/00347
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
Bondsrepubliek Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. [eiser],
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 418302/HA ZA 12-544 van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2012, 31 oktober 2012 en 16 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.150.167/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 oktober 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 1.10-1.22).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
19 mei 2017.