ECLI:NL:HR:2017:877

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
16/04803
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 oktober 2015 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 1962, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor hennepteelt. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad benadrukte dat er actieve betrokkenheid vereist is voor medeplegen van hennepkwekerij, en dat de enkele wetenschap van de verdachte niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat hand- en spandiensten niet voldoende zijn om te concluderen tot medeplegen van hennepteelt. De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van de verdachte onvoldoende gewicht hadden om tot een andere beslissing te komen.

Het arrest van de Hoge Raad is gepubliceerd en maakt deel uit van de rechtspraak die is afgedaan met artikel 80a RO, inclusief een schriftuur naar aanleiding van wetenschappelijk onderzoek. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de bewijsvoering in strafzaken met betrekking tot hennepteelt.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04803
NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 oktober 2015, nummer 21/003424-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.
Schriftuur houdende middelen van cassatie
In de zaak van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1962 en wonende [woonplaats] , verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden op 19 oktober 2015 met parketnummer 21-003424-14, uitgesproken arrest.
Middel
Het recht - in het bijzonder 338, 341, 350, 359 Wetboek van Strafvordering- is geschonden en/of j naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het j Gerechtshof ten onrechte de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ongemotiveerd hebben gepasseerd en daardoor ten onrechte bewezen heeft verklaard - t.l.l. 3 - handelen in strijd met art 3 Opiumwet, gepleegd op 1 maart 2010-12 april 2010 te Sint Jacobi parochie onder oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken (en de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen).
[verdachte] werd zowel door de Rechtbank als door het Gerechtshof veroordeeld terzake: Tll. 1 (Hennepteelt en Tll. 3. Hennepteelt 1 maart 2010-12 april 2010 te Sint Jacobi parochie. [verdachte] is het oneens met bewezenverklaring van tll. 3 en wenst dat in cassatie te laten toetsen.
Ten onrechte heeft het Gerechtshof de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van verdachte [verdachte] niet of onvoldoende gemotiveerd gepasseerd en ten onrechte tll.3 bewezenverklaard. Het Gerechtshof heeft op een onbegrijpelijke wijze de standpunten van [verdachte] gepasseerd en heeft geen duidelijke overweging gemaakt met betrekking tot het komen tot een bewezenverklaring van tll 3.
De lijn in de jurisprudentie is als volgt:
1. Er is actieve betrokkenheid voor medeplegen van hennepkwekerij vereist (quod non).
Dat verdachte in woning woonde is geen bewijs voor actieve rol. Rb 8 okt. 2013; RB LIM 2013;7581 (nr. 50)
2. Enkele wetenschap (‘if any’) is onvoldoende (Gerechtshof L’den 25 juli 2011, LJN BR 2942)
3. HR 14 okt. 2014; verdachte had met zijn echtgenote over teelt gesproken en heeft niet getracht echtgenote van voornemen af te houden. Onvoldoende grond voor nauwe en bewuste samenwerking, (nr. 62)
4. Hof 27 mei 2015 GHSHE;2015, 1926: Zelfs hand en spandiensten (sjouwen planken en af en toe kijken in kwekerij) van onvoldoende gewicht om te komen tot medeplegen hennepkwekerij. Enkele wetenschap van diefstal stroom is teven onvoldoende.
Ten aanzien van feit 3 (hennepteelt 1 maart 2010-12 april 2010) heeft het Gerechtshof de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van verdachte ongemotiveerd gepasseerd. Dit is onbegrijpelijk. De verdachte heeft aangevoerd dat hij hand- en span diensten verleende en betrokken was bij de opbouw van de hennepkwekerij. [verdachte] heeft expliciet gesteld nimmer exploitant te zijn geweest van de hennepkwekerij. Verdachte heeft alleen ‘hand en spandiensten’ verleend hetgeen niet kan leiden tot bewezenverklaring van de t.l.l. 3 als zijnde van ‘onvoldoende gewicht om te komen tot medeplegen van hennepteelt’.
Gelet op het bovenstaande kan het hem ten laste gelegde (tll) 3 niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard, althans is door het Hof onvoldoende gemotiveerd (art. 359 Sv) waarom dat in de gegeven situatie anders zou zijn, althans is dat onbegrijpelijk, hetgeen tot cassatie zou moeten leiden.