In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 12 januari 2016. De zaak was eerder behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, die de navorderingsaanslag had bevestigd.
De belanghebbende stelde in cassatie een middel voor, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De Hoge Raad beoordeelde het middel en oordeelde dat het niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad merkte op dat het middel geen nadere motivering behoefde, omdat het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd in het openbaar uitgesproken op de genoemde datum.