In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 januari 2016. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die betrekking had op de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De belanghebbende had een middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.