Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 29 september 2016, nr. 10/00839bis, betreffende een verzoek tot vergoeding van immateriële schade.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2016, nr. 10/00839bis. Het beroep betreft een verzoek tot vergoeding van immateriële schade. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 16 december 2016 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht. De belanghebbende kreeg een termijn van vier weken om het griffierecht te betalen, maar heeft dit niet gedaan. Op 20 januari 2017 heeft de griffier de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar ook hierop heeft de belanghebbende niet gereageerd. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).