Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
9 mei 2017.
Hoge Raad
Op 9 mei 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/04994, waarin de verdachte in beroep ging tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2015. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op fiscale fraude. De advocaat van de verdachte, B.J. Schadd, heeft een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad verklaard dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.