ECLI:NL:HR:2017:825

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/04176
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang en motivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat M.J. van Essen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte in hoger beroep had verzocht om een getuige te horen. Het hof had geoordeeld dat het opnieuw horen van de getuige niet noodzakelijk was, omdat de verdediging geen nieuwe relevante vraagpunten had opgegeven. De verdediging stelde dat zij niet in staat was geweest om de getuige adequaat te ondervragen, omdat zij niet op de hoogte was van een belangrijke brief die de betrouwbaarheid van de getuige zou aantasten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaring van de getuige voor het bewijs was gebruikt, en dat dit verzuim nietigheid tot gevolg had.

De Hoge Raad concludeerde dat het arrest van het hof niet in stand kon blijven en dat de zaak opnieuw moest worden beoordeeld. De schriftuur van de advocaat werd als onderdeel van de procedure gehecht aan het arrest, en de Hoge Raad verzocht om verdere afhandeling van de zaak.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04176
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2016, nummer 20/002687-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.

1.Middel l

Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn de artikelen 415 jo 315 en 328 Sv en artikel 6 EVRM geschonden, daar het oordeel van het hof dat de oproeping van de getuige niet noodzakelijk is, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk dan wel houdbaar is.

2.Toelichting

2.1
De voormalig raadsvrouw van rekwirant heeft in hoger beroep verzocht om [getuige] te horen. Het vorenstaande heeft zij gedaan middels een brief aan de advocaat-generaal. Ter terechtzitting heeft zij het verzoek herhaalt en nader toegelicht.
2.2
De getuige is ter terechtzitting van de politierechter d.d. 8 september 2014 gehoord. De voormalig raadsvrouw van rekwirant stelt zich tijdens de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt dat haar na voormeld verhoor informatie ter ore is gekomen waardoor zij de getuige opnieuw wenst te horen. De getuige heeft in haar verhoor verklaard dat zij uit eigen waarneming zou hebben verklaard, echter heeft zij eerder zowel tegen rekwirant als tegen de piketadvocaat van rekwirant verklaard dat zij het vermeende voorval niet zelf heeft gezien. De voorzitter van het hof deelt, blijkens het proces-verbaal van terechtzitting, mede dat het punt dat de raadsvrouw opmerkt al bleek uit de brief van de piketadvocaat d.d. 26 februari 2014. De voormalig raadsvrouw deelt mede dat zij de brief niet in haar bezit had en zij de brief dan ook niet heeft kunnen betrekken in de ondervraging van de getuige tijdens het eerdere verhoor, meer in het bijzonder deelt de raadsvrouw mede dat zij de getuige niet heeft kunnen confronteren met hetgeen de getuige tegen de piketadvocaat heeft gezegd.
2.3
Het hof overweegt met betrekking tot het horen van de voornoemde getuige:
'Het opnieuw horen van de getuige acht het hof niet noodzakelijk omdat de verdediging geen nieuwe (relevante) vraagpunten heeft opgegeven waarover de getuige redelijkerwijze niet eerder kon worden bevraagd’.
Aan het vorenstaande voegt het hof nog toe dat de verdediging bij haar ondervraging de brief van 26 februari 2014 niet heeft betrokken niet afdoet aan zijn oordeel, daar deze brief zich in het dossier bevond zodat de verdediging daarvan kennis had kunnen nemen. Uit het proces-verbaal van terechtzitting volgt, naar oordeel van het hof, dat de noodzaak niet aanwezig was, daar de getuige ter terechtzitting in eerste aanleg vrij uitvoerig is gehoord in aanwezigheid van de raadsvrouw van rekwirant.
2.4
Het oordeel van het hof, dat de brief d.d. 26 februari 2014 op het moment van de ondervraging van de getuige bij de verdediging in het bezit was, is feitelijk onjuist. De piketadvocaat heeft de voormelde brief op 21 juli 2016 - vier dagen voor de terechtzitting van het hof - aan de voormalig raadsvrouw doen toekomen, nadat rekwirant de raadsvrouw had geattendeerd op het bestaan van voormelde brief. De voormalig raadsvrouw van rekwirant was tijdens de ondervraging dan ook niet het bezit van de voormelde brief en heeft de getuige niet kunnen ondervragen over dit punt. Ondergetekende is zich er terdege van bewust dat het hiervoor opgemerkte door Uw Raad in cassatie marginaal wordt getoetst, echter kan Uw Raad het oordeel van het hof wel toetsen op haar begrijpelijkheid en houdbaarheid. Mijns inziens is het oordeel van het hof niet begrijpelijk dan wel houdbaar. Ik licht dit hierna nader toe.
2.5
De vraag die in het onderhavige middel centraal staat is of het hof de verdediging de gelegenheid had moeten bieden om door middel van het horen van de getuigen aannemelijk te doen worden dat de situatie anders lag dan het hof reeds heeft vastgesteld.
2.6
Zoals hiervoor aangehaald, blijkt uit de brief van de piketadvocaat dat de getuige een andere verklaring heeft afgelegd tegen de piketadvocaat dan dat zij heeft gedaan tijdens de verhoren. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting (pagina 2) blijkt dat de piketadvocaat heeft geschreven over getuige [getuige]:
‘Deze persoon is op 3 januari 2014 telefonisch als getuige gehoord. Uit het proces-verbaal van verhoor volgt dat zij uit eigen waarneming zou hebben verklaard. Zij heeft echter zowel tegen cliënt als tegen ondergetekende aangegeven dat dit onjuist is en zij het betreffende voorval niet zelf heeft gezien, maar enkel van horen zeggen heeft vernomen. Ik acht in het belang van mijn cliënt alsmede in het belang van de waarheidsvinding om haar als getuige op te roepen en onder ede te horen. '
De verdediging is niet in de gelegenheid geweest de getuige te confronteren met en te ondervragen over de brief van de piketadvocaat. Mijns inziens is dit cruciaal, daar de inhoud van de brief van de piketadvocaat de betrouwbaarheid van de eerdere verklaring van de getuige raakt. Aan het vorenstaande dient te worden toegevoegd dat de verklaring van de getuige in casu een essentiële rol vervult in de bewijsconstructie, daar de overige gebezigde verklaringen / bewijsmiddelen afkomstig zijn van aangeefster en personen die het vermeende strafbare feit niet hebben waargenomen. Ondergetekende stelt zich dan ook op het standpunt dat de verdediging, door het oordeel van het hof, geen adequate en behoorlijke ondervragingsgelegenheid heeft gehad en dat het oordeel van het hof, gezien de motivering, onbegrijpelijk is.
2.7
Het arrest kan gezien het vorenstaande dan ook niet in stand blijven. Rekwirant verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College dan ook het door hem bestreden arrest te vernietigen en betreffende de verdere afhandeling te beslissen.

3.Middel II

Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormschriften, doordat het hof ten onrechte ongemotiveerd althans niet voldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan het namens rekwirant gevoerde verweer dat de verklaring van getuige [getuige] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs gebruikt mag worden, zodat de bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd, althans zijn de artikelen 350, 359 tweede lid en 415 Sv niet in acht genomen.

4.Toelichting

4.1
Ter terechtzitting van 25 juli 2016 is namens rekwirant aangevoerd dat de verklaring van de getuige onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs gebruikt dient te worden, hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van terechtzitting (pagina 5):
‘Er is de brief van de voormalig raadsman van mijn cliënt van 26 februari 2014 waaruit blijkt dat [getuige] een onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd. Zij is de spil in deze zaak. Daarom meen ik dat het hof haar verklaring bij de politie van het bewijs moet uitsluiten. ’
4.2
Blijkens het proces-verbaal van terechtzitting heeft de raadsvrouw van rekwirant voor en na het hiervoor aangehaalde citaat uitgebreid besproken waarom de verklaring van de getuige onbetrouwbaar is. Blijkens het bewijsmiddelenoverzicht heeft het hof evenwel de verklaring van de getuige tot het bewijs gebezigd.
4.3
Artikel 359 lid 2 Sv bepaalt dat de rechter in het vonnis dan wel arrest de redenen geeft indien de beslissing afwijkt van de door de verdachte of de officier van justitie aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
4.4
In NJ 2006/393 heeft Uw Raad beslist dat sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt indien het een standpunt betreft dat door argumenten is geschraagd en voorzien is van een ondubbelzinnige conclusie en ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.(1) Uw Raad herhaalt in NJ 2014/279 dat:
“ingevolge art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv dient een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat door de rechter niet is aanvaard, in de uitspraak beargumenteerd te worden weerlegd. Omtrent de aan de mate van motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten."
4.5
Hetgeen namens rekwirant op dit punt naar voren is gebracht kan niet anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het standpunt is met verschillende argumenten geschraagd, voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, te weten: de verklaring van getuige [getuige] is onbetrouwbaar en dient voor het bewijs te worden gebruikt. Blijkens het proces-verbaal terechtzitting is het vorenstaande in feitelijke aanleg naar voren gebracht.
4.6
Het hof oordeelt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de verklaring van de getuige zou moeten worden getwijfeld en dat het hof daarom de verklaring voor het bewijs heeft gebezigd (bewijsmiddel 3).
4.7
Gezien de inhoud en de indringendheid van het uitdrukkelijke onderbouwde standpunt is de mate van motivering onvoldoende. Zoals gesteld onder het eerste middel, is de verklaring van cruciaal belang voor de bewijsconstructie, daar de overige gebezigde verklaringen afkomstig zijn van aangeefster en personen die het vermeende strafbare feit niet hebben waargenomen.
4.8
Nu het hof zonder nadere motivering de verklaring van de getuige voor het bewijs heeft gebezigd is artikel 359 lid 2 Sv niet in acht genomen. Dit brengt met zich mee dat de bewezenverklaring niet naar behoren is gemotiveerd ten gevolge waarvan het arrest van het hof niet in stand kan blijven. Vorenstaand verzuim heeft ingevolge artikel 359 achtste lid Sv nietigheid tot gevolg. Rekwirant verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College dan ook het door hem bestreden arrest te vernietigen en betreffende de verdere afhandeling te beslissen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam,
1 HR 11 april 2006, NJ 2006/393, M.nt. YB. Zie ook HR 30 maart 2004, NJ 2004/376.