ECLI:NL:HR:2017:823

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/04095
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 7 maart 2016 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 1973, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat I.A. Groenendijk. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het gevolg van het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De zaak betreft een geschil over de uitzetting van de verdachte naar Algerije. Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte op 28 januari 2016 een laissez-passer had ontvangen, maar dat hij deze kennelijk niet had afgehaald. Het Hof oordeelde dat dit onder de verantwoordelijkheid van de verdachte viel. De Hoge Raad vond dat het Gerechtshof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verstrekking van de laissez-passer tot uitzetting had moeten leiden. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte psychische problemen had, maar het Hof had deze stelling niet onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van het Gerechtshof onvoldoende was en dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij het uitzettraject frustreerde.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04095
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 maart 2016, nummer 22/002097-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.
Schriftuur houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1973, verzoeker tot cassatie van een hem betreffende arrest van het Gerechtshof te Den haag uitgesproken op 07 maart 2016
MIDDEL 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
Het Gerechtshof overweegt:
"Op grond van het hier bovenstaande stelt het HOF vast dat aan de verdachte op 28 januari 2016 een laissez-passer is verstrekt. Dat de verdachte de laissez-passer kennelijk niet heeft afgehaald, betreft een omstandigheid die onder zijn eigen verantwoordelijkheid valt."
Het Gerechtshof oordeelt onbegrijpelijk, althans motiveert onvoldoende op dit punt. Het is DT&V die de laissez-passer dient te verkrijgen om zo de vreemdeling, in casu appelant uit te zetten naar Algerije.
Hier komt nog bij dat nergens uit blijkt dat appelant op enig moment op de hoogte was van het 'afhalen van een Laissez-passer bij de Ambassade van Algerije. In casu is de Laissez-passer verstrekt, echter het Hof laat na te motiveren waarom die verstrekking tot daadwerkelijk uitzetting van appelant behoorde te leiden. Daar ziet nu juist de kern.
MIDDEL 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
Het Gerechtshof overweegt:
"Ten overvloede overweegt het Hof dat op grond van de informatie van DT&V, zoals hierboven weergegeven, kan worden geconcludeerd dat de verdachte alles in het werk stelt om zijn terugkeer naar het land van herkomst te frustreren. Daarentegen is de stelling van de verdediging, inhoudende te kampen heeft met psychische problemen, op geen enkele wijze onderbouwd en mitsdien niet aannemelijk geworden."
Het Gerechtshof motiveert deze overweging onvoldoende. Op 28 oktober 2015 is appelant gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten. Sedertdien is appelant in afwachting van de uitzetting, welke uitblijft. Algerije geeft immers geen .gevolg aan verstrekte Laissez-passer. Niet valt in te zien, dan wel onbegrijpelijk is dan ook de stelling dat appelant het uitzettraject naar Algerije, land van herkomst, frusteert.