ECLI:NL:HR:2017:821

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/04056
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang en schending van procesregels

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2015. De verdachte, geboren in 1969, had beroep in cassatie ingesteld tegen het Gerechtshof, dat hem in hoger beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte niet ter zitting was verschenen, wat leidde tot verstek. Het Gerechtshof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat er geen schriftuur met grieven was ingediend en er ook geen mondelinge bezwaren waren opgegeven. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Gerechtshof niet had aangetoond dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze was betekend, wat een schending van de procesregels zou kunnen impliceren. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de noodzaak voor partijen om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep. De beslissing is gepubliceerd in het kader van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en is relevant voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de ontvankelijkheid van het beroep ter discussie staat.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04056
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 13 oktober 2015, nummer 21/005688-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Edelhoogachtbare leden van de Hoge Raad,
Rekwirant in cassatie:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, ter deze zake domicilie kiezende aan de Ruimtesonde 1 (3824 MZ) te Amersfoort, ten kantore van zijn advocaat mr. V.P.J. Tuma, die door rekwirant bepaaldelijk is gevolmachtigd onderhavig cassatieschriftuur op te stellen in te dienen;
Heeft hierbij de eer aan Uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 21-005688-14 door het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, locatie Arnhem, dd. 13 oktober 2015.
Cassatiemiddel:
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid tot gevolg heeft.
In het bijzonder zijn de artikelen 258, 265, 348, 588, 588a, 589 en 590 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat - kort gezegd - het Gerechtshof verstek heeft verleend tegen rekwirant en rekwirant vervolgens ex artikel 416 lid 2 WvSv niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep nu er door of namens rekwirant geen schriftuur met grieven is ingediend en er evenmin door of namens rekwirant mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven, terwijl uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 alsmede uit het arrest van het Gerechtshof niet volgt dat het Hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze en geldig is betekend.
Toelichting:
Op 13 oktober 2015 heeft de behandeling van onderhavige zaak in hoger beroep plaatsgevonden door het Gerechtshof. Uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 en uit het arrest van het Gerechtshof dd. 13 oktober 2015 volgt dat rekwirant en zijn raadsvrouw niet ter zitting zijn verschenen. Door het Hof is verstek verleend tegen rekwirant. Vervolgens heeft het Hof rekwirant ex artikel 416 lid 2 WvSv niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep omdat er door of namens rekwirant geen schriftuur met grieven is ingediend en er evenmin door of namens rekwirant mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven.
Rekwirant stelt dat de beslissingen van het Hof om tegen hem verstek te verlenen en om hem ex artikel 416 lid 2 WvSv niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep niet zonder meer begrijpelijk zijn.
Dit vanwege het feit dat uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 alsmede het arrest van het Gerechtshof niet volgt dat het Hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze en geldig is betekend.
In dit verband is van belang dat, hoewel blijkens het proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep dd. 13 oktober 2015 rekwirant ten tijde van de behandeling van het hoger beroep niet beschikte over een vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg dd. 6 oktober 2014 volgt dat rekwirant ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg wel beschikte over een woonadres c.q. wel een adres heeft opgegeven alwaar hij verbleef, namelijk [adres].
Artikel 590 lid 3 WvSv bepaalt dat de rechter de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting beveelt indien niet of niet tijdig aan de verzendplicht ex artikel 588a WvSv is voldaan, tenzij (a) zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel (b) zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.
Nu uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 alsmede het arrest van het Gerechtshof niet volgt dat het Hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze en geldig is betekend, kan uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 en het arrest dd. 13 oktober 2015 ook niet worden opgemaakt of door het Hof is nagegaan of (tijdig) aan de verzendplicht ex artikel 588a WvSv is voldaan.
Artikel 588a lid 1 sub b bepaalt immers dat indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, dan een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen wordt toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres.
Nu zoals opgemerkt uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 alsmede uit het arrest van het Gerechtshof niet volgt dat het Hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze en geldig is betekend, kan uit het proces-verbaal terechtzitting dd. 13 oktober 2015 en het arrest ook niet worden opgemaakt of door het Hof is nagegaan of (tijdig) aan de verzendplicht ex artikel 588a WvSv is voldaan in die zin of er een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is toegezonden aan het door rekwirant in eerste aanleg opgegeven adres, te weten [adres].
REDENEN WAAROM:
Rekwirant uw Hoge Raad verzoekt met toepassing van artikel 440 Wetboek van Strafvordering het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem dd. 13 oktober 2015 geheel of gedeeltelijk, hetzij op aangevoerde, hetzij op andere gronden te vernietigen.
Indien en voor zover uw Raad de bestreden uitspraak van het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, locatie Arnhem, dd. 13 oktober 2015 vernietigt, verzoekt rekwirant uw Hoge Raad:
• de zaak zelf af te doen, dan wel
• de zaak - teneinde met inachtneming van uw uitspraak opnieuw, dan wel verder te worden berecht en afgedaan - terug te wijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem,
• dan wel de zaak te verwijzen naar een ander Gerechtshof.