ECLI:NL:HR:2017:818

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/03970
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang en ontoereikende motivering van aanhoudingsverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2016. De verdachte, geboren in 1963, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat M.M. Spooren. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het gevolg van het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De zaak betrof een verzoek tot aanhouding dat door de raadsvrouw van de verdachte was ingediend tijdens de eerste aanleg. De politierechter had dit verzoek afgewezen, wat door de verdediging als onbegrijpelijk werd bestempeld. De Hoge Raad oordeelde dat de politierechter niet voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding was afgewezen, en dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat het hof het vonnis niet had mogen bevestigen.

De Hoge Raad concludeerde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet begrijpelijk was en dat de verdachte hierdoor in zijn belangen was geschaad. De zaak werd terugverwezen naar het hof voor herbehandeling, maar de Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep niet-ontvankelijk, waardoor de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03970
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2016, nummer 23/004728-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.M. Spooren, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.
CASSATIESCHRIFTUUR
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoeker in cassatie, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats], thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad hierna te noemen verzoeker, voor deze aangelegenheid domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. drs. M.M. Spooren, kantoorhoudende bij El Assrouti Advocaten te (1061 AX) Amsterdam aan de Postjesweg 142C, die bepaaldelijk is gevolmachtigd met het recht van substitutie en als zodanig door hem deze cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen.
Dat verzoeker tegen het hem betreffende arrest van het gerechtshof Amsterdam (hierna; hof) gewezen op 20 juli 2016 met parketnummer 23-004728-14 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
MIDDEL 1
Het recht is geschonden en/ of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het hof onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd een verzoek tot aanhouding van de zaak heeft afgewezen.
Toelichting
1. Verzoekers raadsvrouw mr. I.J.G. van Raab van Canstein heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 december 2014 een verzoek tot aanhouding gedaan. De raadsvrouw heeft met betrekking tot dit verzoek blijkens de pleitaantekeningen twee gronden aangedragen, waarbij de tweede grond als volgt is toegelicht:
‘Subsidiair verzoekt cliënt eveneens tot aanhouding aangezien op 1 december 2014 een verzoek tot informatie is gedaan bij de ambassade van Iran. Deze informatie is van belang in het kader van de huidige strafzaak. Ik overleg u hierbij een kopie van het informatieverzoek.
Cliënt is voornemens een verweer te voeren in het kader van overmacht. Ingevolge cliënt is het onmogelijk naar Iran terug te keren aangezien hij voor de oppositie heeft gewerkt en er in dit kader gegronde vrees bestaat voor vervolging of schending van art. 3 EVRM.
De voormalig ambassadeur van Iran, zijne excellentie de heer Goudarzi, zou cliënt in een eerder gesprek over terugkeer reeds negatief hebben geadviseerd in verband met zijn veiligheid.
In een zaak wat betreft zijn verblijfsdocumenten is dit verweer eerder niet aan bod gekomen aangezien cliënt zich op dat moment niet in Nederland bevond en in dit kader geen verweer heeft kunnen voeren.
Deze argumenten, welke het voor cliënt onmogelijk maken naar Iran terug te keren, dienen in onderhavige strafzaak op grond van art. 197 alsnog aan bod te komen.
Op deze twee gronden verzoek ik dringend om aanhouding van de zaak.
2. Omtrent het door de raadvrouw geformuleerde aanhoudingsverzoek heeft de politierechter het volgende overwogen:
‘Ook de omstandigheid dat sprake zou zijn van een overmachtssituatie vormt geen aanleiding om de zaak aan te houden nu verdachte, ook zou hij nu daadwerkelijk zijn begonnen pogingen te ondernemen om het land te verlaten, hij eerder op allerlei manieren zijn uitzetting heeft gefrustreerd.’
3. Naar het vaste oordeel van uw Raad dient de rechter bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding een afweging te maken tussen alle in aanmerking komende belangen (vgl. Hoge Raad, 26 januari 1999, NL 1999/294). Verzoeker meent dat onder deze belangen eveneens dient te worden begrepen de mogelijkheid om een verweer behoorlijk vorm te geven.
4. De raadsvrouw heeft verzoeker - zodra het dossier was ontvangen - op 28 november 2014 bezocht. Naar aanleiding van dit bezoek bleek het noodzakelijk om informatie op te vragen bij de Iraanse autoriteiten. Uit de appelschriftuur volgt dat de raadsvrouw de Iraanse ambassade heeft verzocht om een verklaring betreffende de vraag of cliënt veilig terug kon keren naar zijn land. Vanwege het bureaucratische systeem van de ambassade is de verzochte informatie niet voor de zitting van 3 december 2014 verkregen.
5. De afwijzing van de politierechter van het verzoek tot aanhouding is niet begrijpelijk, althans niet zonder meer, aangezien niet is gemotiveerd waarom niet kon worden gewacht op de verzochte informatie. Als gevolg hiervan is verzoeker de mogelijkheid ontnomen zijn verweer behoorlijk vorm te geven en is hij in zijn belangen geschaad. De enkele omstandigheid dat verzoeker in het verleden zijn uitzetting heeft gefrustreerd had niet meegenomen mogen worden in de belangenafweging, met name nu verzoeker wel pogingen ondernam om het land te verlaten.
6. Derhalve blijkt uit de motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet dat de politierechter de hiervoor bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt, terwijl de politierechter ook niet is ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Gelet op deze omstandigheden is de afwijzing van het verzoek niet begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd door de politierechter.
7. Het door de verdediging bestreden vonnis en daarmee tevens de beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek, is door het hof bij arrest van 20 juli 2016 bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging en met weglating van hetgeen door de politierechter onder 2.2. en 5 eerste en tweede alinea is overwogen.
8. Nu de afwijzing van het verzoek niet begrijpelijk, althans ontoereikend is gemotiveerd door de politierechter, had het hof het vonnis niet mogen bevestigen. Ik verzoek u derhalve het arrest te vernietigen en terug te verwijzen naar het hof zodat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
MIDDEL 2
Het recht is geschonden en/ of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het hof de op te leggen straf onbegrijpelijk dan wel ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1. Door de raadsvrouw van verzoeker mr. J.M. Niemer is ter terechtzitting in hoger beroep op 6 juli 2016 met betrekking tot de op te leggen straf het volgende aangevoerd:
‘Cliënt heeft een inreisverbod. Hij is gefrustreerd door zijn situatie en is van mening dat ten onrechte zijn verblijfsvergunning is ingetrokken. Uit frustratie is hij drugs gaan gebruiken en winkeldiefstallen gaan plegen. Hij kan zich niet over de situatie heen zetten. Cliënt stelt niet te kunnen terugkeren naar Iran omdat daar nog een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden openstaat en hij zonder paspoort is vertrokken, wat tot strafvervolging zal leiden. Hij zou deze omstandigheden graag aan een Europees Hof willen voorleggen, maar zijn klacht zal niet-ontvankelijk worden verklaard bij gebreke van een dreigende uitzetting. De procedures in Nederland waren niet succesvol.
Cliënt heeft ernstige longklachten gekregen, waaronder een terugkerende longembolie. De klachten duren nog steeds voort, ook daarom kan hij niet naar Iran terugkeren. Bij een langdurige vliegreis zou opnieuw een embolie kunnen optreden. Dit is voor hem de reden niet mee te werken aan zijn terugkeer. Ik verzoek u met deze omstandigheden rekening te houden en ook het feit dat hij langdurig in detentie heeft gezeten, te weten van 17 november 2014 tot 15 juli 2015 en van 27 januari tot 24 maart 2016.’
2. Het hof heef ten aanzien van de strafoplegging in het bijzonder overwogen dat thans de stappen van de in de Terugkeerrichtlijn (2008/115/EG) vastgelegde terugkeerprocedure zijn doorlopen.
3. Nu er door de raadsvrouw uitgebreid verweer is gevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en het hof hieromtrent geen nadere overweging heeft gewijd, is het oordeel van het hof met betrekking tot de strafoplegging onbegrijpelijk en dientengevolge is de straf ontoereikend gemotiveerd.
4. Als gevolg van voorgaand verzuim, dient cassatie te volgen en de zaak te worden teruggewezen naar het hof zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en worden afgedaan.