ECLI:NL:HR:2017:817

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/03863
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens onvoldoende belang en schending van bewijsminimumregels

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2016. De verdachte, geboren in 1963, was in eerste instantie veroordeeld voor het opzettelijk beschadigen van twee auto’s in Nijmegen. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat H.J.M. Nijenhuis. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling specifiek gekeken naar de bewijsminimumregels zoals vastgelegd in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte had betoogd dat de veroordeling niet enkel op de verklaring van één getuige kon steunen, maar dat het hof dit wel had gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten onvoldoende onderbouwd waren en dat de bewijsvoering van het hof niet in strijd was met de wettelijke regels. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsminimumregels in strafzaken en de noodzaak voor een solide onderbouwing van getuigenverklaringen. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Gerechtshof bevestigd en het cassatieberoep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03863
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2016, nummer 21/005945-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, locatie Arnhem van 13 juli 2016 waarin het hof in de zaak tegen verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963 Adres: [adres]
hem heeft veroordeeld voor het beschadigen van twee auto’s in de periode van 9 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te Nijmegen.
Rekwirant kan zich met deze beslissing en de motvering daarvan niet verenigen.
Rekwirant heeft ondergetekende bepaaldelijk gevolmachtigd namens hem dit schriftuur in te dienen en te ondertekenen.
Middel 1:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden althans niet zijn (is) nageleefd: de artikelen 6 E.V.R.M. en/of artt. 359 lid 2 en 3 en 8 Sv jo. art. 415 Sv en/of art. 342 lid 2 Sv. jo 415 Sv enig andere wettelijke bepaling en/of enig ander rechtsbeginsel of beginsel van een goede procesorde, doordat het hof onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk in strijd met de wettelijke bewijsminimumregels bewezen heeft verklaard dat rekwirant in de periode van 9 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te Nijmegen telkens opzettelijk en wederrechtelijk personenauto’s te weten een Renault Scenic (kenteken [AA-00-BB]) en een Suzuki Alto (kenteken [CC-00-DD]) toebehorende aan [betrokkene 1] (Renault Scenic kenteken [AA-00-BB]) en [betrokkene 2] (Suzuki Alto kenteken [CC-00-DD]) heeft beschadigd.
Toelichting:
Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, aldus artikel 342 lid 2 Sv. Het hof heeft deze bewijsminimumregel geschonden, hetgeen blijkt uit de aanvulling als bedoeld in art. 365a jo. 415 Sv.
Over de beschadiging van de Renault Scenic wordt alleen belastend verklaard door getuige [getuige]. Deze getuige zou rekwirant de beschadiging hebben zien uitvoeren. Deze verklaring wordt door geen enkel ander (objectief) bewijsmiddel ondersteund.
De bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt ten aanzien van de beschadiging van de Renault zijn de volgende:
-Verklaring van rekwirant ter terechtzitting bij de politierechter d.d. 13 oktober 2015 -Het proces-verbaal van de politie Oost-Nederland met bijlagen, gesloten op 15 augustus 2015, waaronder met name het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (pag. 81 ev)
-afschrift van de aangifte van [betrokkene 1], (pag. 76 ev.)
De overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen kunnen niet dienen tot bewijs van de beschadiging van de Renault.
Rekwirant heeft telkens consequent en voortdurend ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd. Er is geen enkele ander bewijsmiddel dat de verklaring van deze enige getuige kan ondersteunen. Er is wel aangifte gedaan. Onduidelijk blijft echter of dat sprake is van verse schade of dat de schade al langer aanwezig was op de Renault. De aangifte vermeld slechts dat de schade op 3 augustus 215 is geconstateerd. Er is geen enkel onderzoek gedaan naar de oorzaak van de kras. Daarmee is de aangifte een onvoldoende ondersteunend bewijsmiddel voor de enige getuigenverklaring.
Er zijn geen voorwerpen bij rekwirant aangetroffen waarmee hij de beschadigingen zou kunnen uitvoeren.
Hetzelfde doet zich voor ten aanzien van de bewezenverklaring van de beschadiging van de Suzuki Alto.
De bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt ten aanzien van de beschadiging van de Suzuki Alto zijn de volgende:
-verklaring van rekwirant bij de politierechter d.d. 13 oktober 2015.
-proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 3] namens [betrokkene 2] opgemaakt d.d. 11 augustus 2015. -proces-verbaal van verhoor van aangever [betrokkene 4].
De overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen kunnen niet dienen tot bewijs van de beschadiging van de Suzuki Alto.
Ook de beschadiging van de Suzuki Alto wordt door rekwirant stellig ontkend. Er is sprake van slechts één belastende getuige, te weten aangever [betrokkene 4]. Uit de aangifte die is gedaan kan slechts blijken dat de auto een kras had op 4 augustus 2015. De kras is niet onderzocht door de politie. Er is niet vastgesteld of sprake is van verse schade of dat de kras al langer op de Suzuki aanwezig was.
De belastende verklaring van [betrokkene 4] wordt daardoor niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Daarmee heeft het hof de wettelijke bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv. geschonden.
Het belang voor rekwirant is groot. Rekwirant stelt zich op het standpunt ten onrecht veroordeeld te zijn. De wettelijke bewijsminimumregels zijn van groot belang. Het is onverantwoord iemand te veroordelen enkel en alleen op basis van de verklaring van één persoon. De politie heeft het onderzoek naar de bewezen schade zeer beperkt uitgevoerd. Dit klemt temeer nu van het begin af sprake is van een ontkennende verdachte.
Indien het cassatiemiddel doel treft zal de beslissing van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 13 juli 2016 niet in stand kunnen blijven.
Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook het arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.