ECLI:NL:HR:2017:810

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/03517
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een strafzaak wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 juni 2016. De verdachte was eerder door de politierechter veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 16 uur voor medeplegen van diefstal. Het Gerechtshof heeft de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uur. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat G.J.P.M. Mooren, omdat zij het niet eens was met de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de noodzaak voor de partij die cassatie instelt om voldoende belang aan te tonen bij het beroep. De beslissing van de Hoge Raad is in lijn met artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat de voorwaarden voor cassatie regelt.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03517
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 juni 2016, nummer 20/001350-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Edelhoogachtbaar College,
Tot u wendt zich:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], die in deze zaak echter uitdrukkelijk woonplaats kiest te 5051 RB Goirle aan de Kloosterstraat 17 - 19, (postadres: Postbus 14, 5050 AA), het kantooradres van de advocaat mr G.J.P.M. Mooren, die door requirante tot cassatie, nader te noemen: [verdachte], in deze zaak bepaaldelijk is gemachtigd als advocaat op te treden en dit stuk als zodanig te ondertekenen en in te dienen.
Op 28 juni 2016 is namens [verdachte] ter griffie van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, door mr G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, beroep van cassatie ingesteld tegen het arrest d.d. 21 juni 2016, onder parketnummer 20-001350-15, door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in hoger beroep gewezen in de strafzaak tegen [verdachte].
Bij voornoemd arrest d.d. 21 juni 2016 is [verdachte] door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch ter zake medeplegen van diefstal veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uur, met aftrek van voorarrest.
Eerder was [verdachte] door de politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant ter zake genoemde diefstal bij vonnis d.d. 23 april 2015 veroordeeld tot een onvoorwaardelijk werkstraf van 16 uur.
[verdachte] kan zich met voornoemd arrest niet verenigen, om welke reden er cassatieberoep is ingesteld.
Ondergetekende heeft de eer de volgende cassatiemiddelen voor te dragen:
I Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen voorschriften, nu het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in het bestreden arrest d.d. 21 juni 2016 tot een bewezenverklaring is gekomen van “medeplegen”, welke bewezenverklaring onterecht, onvoldoende gemotiveerd, onjuist en/of onbegrijpelijk is.
Toelichting
Zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep, is het tenlastegelegde feit door en namens [verdachte] betwist, alsmede is - in ieder geval - “medeplegen” betwist.
In het bestreden arrest d.d. 21 juni 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch “medeplegen” bewezen verklaard, waartoe het Gerechtshof, voor de (volledige) bewezenverklaring, een viertal bewijsmiddelen heeft gebruikt en genoemd.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen 1 en 2 geldt dat deze slechts bewijs (kunnen) opleveren ten aanzien van de diefstal, doch niet het “medeplegen”.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde “medeplegen” geldt dat deze bewezenverklaring gegrond is op de bewijsmiddelen 3 en 4.
Bewijsmiddel 3 betreft de door de medeverdachte [betrokkene] afgelegde verklaring d.d. 7 februari 2013, waarin [betrokkene] onder andere verklaart “’s Avonds ben ik met mijn vrouw [verdachte]....vertrokken om deze kar op te halen ”.
Uit genoemde verklaring blijkt niet dat [verdachte] enige feitelijke handeling heeft verricht bij het aankoppelen en/of weghalen van de aanhangwagen.
Sterker nog, uit de door [betrokkene] bij de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaring d.d. 29 maart 2016 (zie bijlage) heeft [betrokkene] expliciet verklaard dat [verdachte] feitelijk geen handelingen heeft verricht bij het aankoppelen en/of weghalen van de aanhangwagen.
Als bewijsmiddel 4 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch de door [verdachte] afgelegde verklaring d.d.7 februari 2013 gebruikt, waarvan, voor het bewezenverklaarde “medeplegen” met name de volgende passage van belang is:
“We hebben het karretje gevonden en achter de auto gebonden... We konden deze niet koppelen ”.
Ter zitting van 7 juni 2016 bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft [verdachte] hier nader over verklaard en daarbij aangegeven feitelijk niet betrokken te zijn geweest, noch handelingen te hebben verricht ten aanzien van het aankoppelen en/of weghalen van de aanhangwagen.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in het bestreden arrest het bewijsverweer ten aanzien van - met name - het bestanddeel “medeplegen” verworpen en daartoe het volgende overwogen:
“Het hof overweegt in dat verband dat de verdachte details naar voren heeft gebracht, zoals de omstandigheid dat de aanhanger vanwege een slot niet aan de auto kon worden gekoppeld en de omstandigheid dat de aanhanger niet was voorzien van een kentekenplaat, die passen bij een actieve bijdrage. Die details passen minder goed bij haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat haar man de aanhanger aan de auto heeft bevestigd en dat zij in de auto is blijven zitten. Zij heeft niet verklaard dat zij door haar man van deze details op de hoogte is gesteld. Het hof acht de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring niet geloofwaardig. Dat zij alleen is meegegaan omdat haar man bang is om alleen te zijn, heeft zij pas in hoger beroep verklaard. Ook haar man heeft hierover pas in hoger beroep verklaard, maar heeft desgevraagd niet kunnen uitleggen waarom hij daarvoor bang is. Het hof stelt deze verklaringen als ongeloofwaardig terzijde en gaat ervan uit dat de verdachte samen met haar man de aanhanger aan de auto heeft bevestigd.
Die vaststelling maakt naar het oordeel van het hof dat ook het tweede argument van de raadsman niet kan worden gevolgd. Dat argument houdt in dat het bewijs, ook indien niet wordt voorbijgegaan aan de ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van de verdachte tekortschiet om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, omdat volgens de raadsman niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het delict.
Het hof stelt is van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte volgt dat zij samen met haar man naar Moergestel is gereden om de aanhanger weg te nemen en dat zij die aanhanger ook feitelijk samen hebben weggenomen. De verdachte heeft daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict. Er is met andere woorden sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het verweer wordt verworpen. ”.
Voor zover, zoals het Hof heeft geoordeeld, de door [verdachte] ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring als ongeloofwaardig dient te worden beschouwd - uitdrukkelijk quod non -, dient nog steeds te worden vastgesteld, daarbij verwijzend naar het (standaard) arrest d.d. 2 december 2014 van uw Hoge Raad (ECLI:NL:HR;2014:3474), dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt welke feitelijke rol, dan wel feitelijke handelingen [verdachte] verricht zou hebben, waardoor niet is vast te stellen, noch te bewijzen dat er tussen [verdachte] en de medeverdachte, [betrokkene], sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, noch dat [verdachte] een (dusdanige) wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van de aanhangwagen, waarmee derhalve het, door het Hof bewezenverklaarde, medeplegen onterecht, onjuist, onvoldoende gemotiveerd, althans onvoldoende begrijpelijk is.
Dit mede gezien en in het licht van de door [betrokkene] op 29 maart 2016 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring.
MET CONCLUSIE:
Dat het u Edelhoogachtbaar College moge behagen het arrest d.d. 21 juni 2016 (parketnummer 20-001350- 15) van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch te vernietigen, met zodanige verdere uitspraak als u, Edelhoogachtbaar College, in goede justitie juist voorkomt.