ECLI:NL:HR:2017:808

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
16/02889
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak met betrekking tot opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 mei 2016. De verdachte, geboren in 1989, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat N. Velthorst. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zoals bepaald in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De zaak betreft een strafrechtelijke kwestie waarin de verdachte werd beschuldigd van het ophouden op de weg met de intentie om op middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet gelijkende waar te koop aan te bieden. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de argumenten van de verdachte niet voldoende zijn om het cassatieberoep te rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Gerechtshof bevestigd, waarbij het Hof had overwogen dat het proces-verbaal van de verbalisanten voldoende concreet en specifiek was om de bewezenverklaring te ondersteunen. De Hoge Raad heeft de zaak afgesloten met de verklaring dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/02889
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 mei 2016, nummer 23/003566-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.
Middel 1
Schending van het recht en / of verzuim van vormen, waarvan de niet naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, doordat de bewezenverklaring ten aanzien van het ophouden op de weg, 'terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om op middelen als bedoeld in art 2 van de Opiumweg gelijkende waar te koop aan te bieden.’ ontoereikend is gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is.
Toelichting
Het Hof heeft overwogen dat het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal voldoende concreet en specifiek is om, in samenhang met de plaats waar en het tijdstip waarop rekwirant het waargenomen gedrag vertoonde, alsmede met de bij de verdachte aangetroffen op verdovende middelen gelijkende waar, rechtens aannemelijk te achten dat rekwirant zich op de Herengracht heeft opgehouden om toen en daar die waar te koop aan te bieden.
Deze overweging is naar het oordeel van rekwirant onbegrijpelijk, omdat uit het proces-verbaal niet voldoende blijkt met welke reden rekwirant zich op de Herengracht ophield.
Middel 2
Schending van het recht en / of verzuim van vormen, waarvan de niet naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, doordat de bewezenverklaring ten aanzien van het ophouden op de weg, 'terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om op middelen als bedoeld in art 2 van de Opiumwet gelijkende waar te koop aan te bieden’ niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt, dan wel onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
Uit het proces-verbaal blijkt niet of de bij rekwirant aangetroffen drie brokjes met op cocaïne gelijkende waar daadwerkelijk cocaïne bevatten of dat dit ‘op middelen als bedoeld in art 2 van de Opiumwet gelijkende waar' betrof. Het is heel wel mogelijk dat rekwirant cocaïne bij zich droeg, hetgeen geen 'op middelen als bedoeld in art 2 van de Opiumwet gelijkende waar’ (nepdope) betreft maar een middel als bedoeld in art 2 van de Opiumwet In het laatste geval had het Hof rekwirant niet kunnen veroordelen voor overtreding van art. 2.7 van de APV.
Naar het oordeel van rekwirant kan het bestreden arrest dan ook geen stand houden.