ECLI:NL:HR:2017:790

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
16/00904
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2016. De verdachte, geboren in 1979, had beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling voor een poging tot diefstal van fietsen. De advocaat van de verdachte, P.H.L.M. Souren, diende een schriftuur in, waarin verschillende middelen van cassatie werden aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de bewijsvoering van het Gerechtshof kritisch bekeken. De bewijsvoering berustte in belangrijke mate op verklaringen van getuigen, waarvan de Hoge Raad oordeelde dat deze niet voldoende waren om de bewezenverklaring te onderbouwen. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet met redenen was omkleed, en dat het belang van de verzoeker bij cassatie en een nieuwe behandeling in hoger beroep evident was. Desondanks werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de Hoge Raad niet inging op de inhoudelijke bezwaren van de verdachte.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00904
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 8 februari 2016, nummer 21/005393-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer S 16/00904
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979, te dezer zake domicilie kiezende te 1075 HH Amsterdam aan de De Lairessestraat 121, ten kantore van zijn advocaat mr P.H.L.M. Souren, die verklaart door verzoeker tot cassatie bepaaldelijk te zijn gemachtigd tot indiening en ondertekening van deze cassatieschriftuur.
Verzoeker van cassatie, van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 8 februari 2016, parketnummer 21/005393-14, wenst de navolgende middelen van cassatie voor te dragen:
MIDDEL I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 341 en 415 Sv. geschonden, doordat het gerechtshof voor het bewijs heeft gebezigd de verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2), welke verklaring een ongeoorloofde conclusie / gissing bevat.
Toelichting:
Het gerechtshof heeft voor het bewijs gebezigd de verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2), inhoudende :
" Ik zag dat hij een tas met daarin het breekijzer ( het hof begrijpt : de betonschaar ) over een schutting in een tuin gooide, tegenover het perceel aan de [a-straat 1]."
De stelling van de getuige is een gissing/conclusie gebaseerd, daar uit de bewijsvoering in het geheel niet blijkt hoe de getuige kon weten dat zich in de tas een betonschaar zou bevinden. Deze gissing/conclusie mag volgens vast jurisprudentie van Uw Raad niet voor het bewijs worden gebezigd.
MIDDEL II
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv. geschonden, doordat het hof is gekomen tot een bewezenverklaring van het aan verzoeker ten laste gelegde feit terwijl deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen.
Toelichting:
1. Het hof is gekomen tot de navolgende bewezenverklaring :
"hij op 6 oktober 2013 in de gemeente Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen fietsen, toebehorende aan [betrokkene 2], bij die fietsen is geknield en vervolgens met een betonschaar het kettingslot, waarmee die fietsen waren afgesloten, getracht heeft door te knippen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
Het hof heeft met betrekking tot het bewijs overwogen (p. 2 arrest) :
"Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
Het hof heeft de navolgende bewijsmiddelen gebezigd :
aanvulling
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht Parketnummer: 21-005393-14
Aanvulling als bedoeld in artikel 365a juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering op het arrest van dit hof van 8 februari 2016 in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen bewezen is verklaard de navolgende bewijsmiddelen:
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL14Z8-2013042191-1, d.d. 6 oktober 2013 (p. 1 en verder van een dossier met nummer PL14ZD-2013052261 Z), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 6 oktober 2013 heb ik mijn twee vouwfietsen aan de achterzijde van mijn woning aan de [b-straat 1] te Hilversum tegen een boom neergezet. Om de boom zit een ijzerwerk. Beide fietsen had ik door middel van een zwartkleurig hangslot vastgemaakt aan het ijzerwerk. Het hangslot was onbeschadigd.
Op zondag 6 oktober omstreeks 20.10 uur zag ik dat mijn hangslot was beschadigd. Ik zag dat het beschermlaagje om het ijzer van het hangslot kapot was. Het lijkt alsof er met een knipvoorwerp gepoogd is het slot door te knippen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL14Z5-2013042190-1, d.d. 6 oktober 2013 (p. 14 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [betrokkene 1]:
Vandaag, 6 oktober 2013 omstreeks 18.30 uur, kwam ik vanuit de richting van de Kerkbrink en wilde ik naar mijn woning gaan aan de [b-straat 2]. Ik zag toen op de Havenstraat een blanke man zitten met een soort betonschaar in zijn hand. Ik zag dat deze betonschaar donker van kleur was en zwarte handvatten had. Deze man zat 10 meter bij mij vandaan gehurkt naast een fiets. Ik zag dat hij met de betonschaar een kettingslot van een fiets doorknipte. Het kettingslot lag om het achterwiel van de fiets. Ik liep vervolgens naar hem toe en sprak de man aan of die fiets van hem was.
De man liep vervolgens weg in de richting van de 1e Oosterstraat.
Ik belde de politie. Ik zag dat de man vervolgens hard begon te lopen. We liepen vervolgens de Ie Oosterstraat in. Ik zag dat hij een tas met daarin het breekijzer {het hof begrijpt: de betonschaar) over een schutting in een tuin gooide, tegenover het perceel aan de [a-straat 1].
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL14Z5-2013042190-4, d.d. 12 december 2013 (p. 7 van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van verbalisant:
Op zondag 6 oktober 2013, omstreeks 19.30 uur was ik op de [a-straat 1] te Hilversum. Aangever [betrokkene 1] gaf aan dat hij had gezien dat de man een tas die hij bij zich had over de schutting had gegooid. Met deze informatie ben ik de tuin ingelopen. Ik zag in de achtertuin een plastic boodschappentas liggen, wit/roze van kleur met daarin een zwarte jas en een zwarte betonschaar.
4. Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor, nummer PL14ZD-2013042191-2, d.d. 2 december 2013 (p. 8 en verder van het onder 1 genoemde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte:
U vraagt mij naar de aangifte van diefstal van een fiets op 6 oktober 2013. Het was bij de shoarmatent op de Havenstraat in Hilversum. Ik was daar.
Ik rende in de richting van het huis van mijn zus. Mijn zus woont op de [a-straat 1] in Hilversum.
Ik had een tas bij me. Maar die tas heb ik niet meer teruggevonden. Het was een bigbag, zo’n stevige plastic shopper tas. Ik heb die tas weggegooid.
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals in het arrest is vermeld.
4. De bewijsvoering berust in beslissende mate op de vondst van een tas met als inhoud een betonschaar, zulks naar aanleiding van de verklaring van de getuige [betrokkene 1], en de verklaring van verzoeker dat hij een bigbag, zo'n stevige plastic shoppertas heeft weggegooid. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat het om een en dezelfde tas gaat, zeker nu nog verzoeker nog de getuige [betrokkene 1] met de tas en haar inhoud is geconfronteerd en bevraagd.
5. De bestreden uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Belang verzoeker bij cassatie en een nieuwe behandeling in hoger beroep

1. Uit de inhoud van het cassatiemiddel blijkt dat het belang van verzoeker bij cassatie en een nieuwe behandeling in hoger beroep evident is.