ECLI:NL:HR:2017:782

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
16/00640
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak betreffende schuldheling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 28 januari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof, waarin hij was veroordeeld voor schuldheling. De advocaat van de verdachte, V.P.J. Tuma, diende een schriftuur in, waarin de klachten over de bewezenverklaring van de schuldheling werden uiteengezet. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad benadrukte dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat de bewezenverklaring van de schuldheling door het Gerechtshof niet onbegrijpelijk was. De verdachte had een horloge gekocht voor € 2.000,-, terwijl de waarde ervan ongeveer € 5.000,- was. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het horloge geen legale herkomst had, gezien de omstandigheden waaronder de aankoop had plaatsgevonden. De Hoge Raad vond dat het Gerechtshof niet in strijd met het recht had gehandeld en dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie en de beoordeling van de bewezenverklaring in strafzaken verduidelijkt. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als hoogste rechter in Nederland, die de uiteindelijke beoordeling van de rechtsvragen voor zijn rekening neemt.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00640
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 januari 2016, nummer 22/002459-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Rekwirant in cassatie:
[verdachte],
Heeft hierbij de eer aan Uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 22-002459-15 door het Gerechtshof Den Haag dd. 28 januari 2016.
Cassatiemiddel:
Schending en/of verkeerde toepassing van recht en/of verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven of de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen.
In het bijzonder zijn de artikelen 338, 342 lid 2, 344, 358, 359 en 360 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 417bis Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 6 EVRM geschonden doordat het Gerechtshof ten onrechte de bewezenverklaring van de aan rekwirant ten laste gelegde schuldheling slechts heeft gebaseerd op de gebezigde bewijsmiddelen, terwijl deze bewezenverklaring niet uit de inhoud van deze door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring in zoverre onbegrijpelijk is althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting:
Het Gerechtshof heeft de aan rekwirant ten laste gelegde schuldheling wettig en overtuigend bezen verklaard. Deze bewezenverklaring kan naar mening van rekwirant echter niet volgen uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen in verband met het navolgende.
Blijkens de nadere bewijsoverweging (p. 3 van het arrest dd. 28 januari 2016) is het Hof van oordeel dat rekwirant redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het betreffende horloge geen legale herkomst had, nu rekwirant het horloge voor € 2.000,- had gekocht in een auto van een persoon van wie hij alleen de voornaam wist en deze persoon kende van het uitgaanscircuit, terwijl rekwirant als liefhebber van horloges op de hoogte was dat het horloge een waarde had van circa € 5.000,-.
Volgens het hof is rekwirant hierbij tekort geschoten in zijn onderzoekplicht, nu hij had kunnen vragen naar de legitimatie van de verkoper.
Dat rekwirant pas tot koop van het betreffende horloge is overgegaan nadat hij een echtheidscertificaat van de koper had ontvangen maakt dit oordeel volgens het Hof niet anders.
Rekwirant stelt dat deze motivering van het hof onbegrijpelijk althans ontoereikend is.
Rekwirant stelt dat uit de hierboven uiteengezette omstandigheden, gezien het feit dat hij pas tot koop van het betreffende horloge is overgegaan nadat hij een echtheidscertificaat alsmede een officieel garantiebewijs en een officiële gebruiksaanwijzing van de koper had ontvangen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het betreffende horloge geen legale herkomst had.
Ten aanzien van de door het Hof geachte relevante omstandigheden op basis waarvan rekwirant redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het betreffende horloge geen legale herkomst had, te weten dat hij enkel de voornaam van de koper wist en de verkoop in een auto heeft plaatsgevonden, wenst rekwirant te wijzen op het feit dat uit de aangifte volgt dat de aangever, zijnde de aanvankelijke eigenaar van het horloge, zich ook in een auto bevond met een geïnteresseerde waarvan hij enkel de voornaam wist op het moment dat hij met deze geïnteresseerde aan het onderhandelen was over de verkoop van dit horloge (dossier p. 55-56; produktie I).
Uit de omstandigheid dat rekwirant het horloge heeft gekocht voor € 2.000,- terwijl hij op de hoogte was dat het horloge een waarde had van circa € 5.000,- kan evenmin zonder meer worden afgeleid dat rekwirant redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het betreffende horloge geen legale herkomst had.
Het ging immers om een tweedehands horloge. Naast omstandigheden zoals beschadigingen, heeft het bepalen van de 'marktwaarde' van dergelijke goederen altijd een subjectief element in zich.
Daarbij hoeft het niet per se ongebruikelijk te worden geacht dat dergelijke goederen worden aangeboden voor een prijs die aanzienlijk onder de 'marktwaarde', bijvoorbeeld wanneer de verkoper op (zeer) korte termijn geld nodig heeft.
Daarbij stelt rekwirant dat, door pas tot koop van het betreffende horloge over te gaan nadat hij een echtheidscertificaat van de koper had ontvangen, hij niet zonder meer tekort is geschoten in zijn onderzoekplicht.
Van belang hierbij is dat uit het dossier volgt dat rekwirant niet enkel een echtheidscertificaat heeft ontvangen bij de koop van het horloge (dossier p. 78 en 79) doch ook een officieel garantiebewijs alsmede een officiële gebruiksaanwijzing (dossier p. 80 t/m 84; produktie II).
Rekwirant stelt dat, doordat hij pas tot koop van het horloge is overgegaan nadat hij een echtheidscertificaat van de koper had ontvangen alsmede een officieel garantiebewijs en een officiële gebruiksaanwijzing, hij niet tekort is geschoten in zijn onderzoekplicht, nu het naar algemene ervaringsregels niet aannemelijk is te achten dat een horloge van diefstal afkomstig is wanneer daarbij een echtheidscertificaat wordt geleverd alsmede een officieel garantiebewijs en een officiële gebruiksaanwijzing.
Op grond van het bovenstaande kan uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer worden afgeleid dat rekwirant zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling zoals aan hem ten laste is gelegd.
Nu het Gerechtshof de bewezenverklaring van de aan rekwirant ten laste gelegde schuldheling slechts heeft gebaseerd op de gebezigde bewijsmiddelen, terwijl de bewezenverklaring hiervan niet uit de inhoud van deze door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd, is door het Gerechtshof Den Haag gehandeld in strijd met het recht dan wel zijn essentiële vormen verzuimd.
REDENEN WAAROM:
Rekwirant uw Hoge Raad verzoekt met toepassing van artikel 440 Wetboek van Strafvordering het arrest van het Gerechtshof te Den Haag dd. 28 januari 2016 geheel of gedeeltelijk, hetzij op aangevoerde, hetzij op andere gronden te vernietigen. Indien en voor zover uw Raad de bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Den Haag dd. 28 januari 2016 vernietigt, verzoekt rekwirant uw Hoge Raad de zaak zelf af te doen, indien dit mogelijk is zonder een nieuw onderzoek naar de feiten te houden, dan wel verzoekt rekwirant uw Hoge Raad na vernietiging van de bestreden uitspraak de zaak - teneinde met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad opnieuw, dan wel verder te worden berecht en afgedaan - te verwijzen naar de daartoe aangewezen instantie.