ECLI:NL:HR:2017:779

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
16/00618
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 26 januari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1958, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 200,00. De verdediging voerde aan dat de tenuitvoerlegging geen toegevoegde waarde meer had, omdat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard en hij in financiële problemen verkeerde. De advocaat-generaal had de vordering tot tenuitvoerlegging weliswaar gehandhaafd, maar ook de vraag opgeworpen of deze nog zinvol was.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in zaken waar de belanghebbende geen reëel belang meer heeft bij de uitkomst van de procedure. Dit arrest is gepubliceerd in het kader van de arresten die zijn afgedaan met artikel 80a RO, en is relevant voor de juridische discussie over de toepassing van dit artikel in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00618
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 januari 2016, nummer 20/002878-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
CASSATIESCHRIFTUUR
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats], requirant van cassatie.
Omvang cassatie
Het beroep in cassatie is ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, uitgesproken op 26 januari 2016, in de strafzaak met het parketnummer 20-002878-15.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof artikel 14j van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat het hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Middel
Toelichting:
Het Openbaar Ministerie heeft een vordering gedaan tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter te Roermond op 2 december 2013 voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 200,00 (parketnummer: 96/105649-13). De verdediging heeft zich hiertegen verzet en daartoe in hoger beroep het navolgende verweer gevoerd:
"Mijn cliënt is voor de tweede keer de fout ingegaan. Het rijbewijs van cliënt zal ingevolge 123b van de Wegenverkeerswet 1994 ongeldig verklaard worden. De vordering tenuitvoerlegging heeft dan ook geen toegevoegde waarde meer. Ik verzoek de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook af te wijzen"
De advocaat-generaal heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting weliswaar gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging, maar heeft daarbij eveneens overwogen:
"Verdachte zit in financiële problemen en zijn rijbewijs is ongeldig verklaard. Je kan jezelf afvragen of de tenuitvoerlegging dan nog zin heeft. "
Het gerechtshof heeft ten aanzien van het bovengenoemde verweer van de verdediging, en de aangehaalde woorden van de advocaat-generaal, geen afzonderlijke gemotiveerde beslissing op de vordering tot de tenuitvoerlegging genomen. Het hof heeft volstaan met het bevestigen van het vonnis waarvan beroep.
In het bevestigde vonnis van de politierechter d.d. 16 september 2015 (parketnummer: 96/124078-15, parketnummer vordering TUL: 96/105659-13) is ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging enkel overwogen:
"Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Roermond d.d. 2 december 2013 in de zaak met parketnummer 96/105649-13 aan de veroordeelde opgelegde, doch voorwaardelijk niet ten uitvoergelede straf, te weten: een geldboete van € 200,00, bij geen betaling te vervangen door hechtenis voor een termijn van vier dagen. "
Deze beslissing is mede gelet op het gevoerde verweer van de verdediging op dit punt onvoldoende met redenen omkleed.
Het arrest kan gelet op bovenstaande dan ook niet in stand blijven.