SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Edelhoogachtbaar College,
Daartoe door de rekwirant in cassatie, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, bepaaldelijk gevolmachtigd, heeft ondergetekende, mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage aan het Buitenhof 24, hierbij de eer aan Uw Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het ingestelde cassatieberoep tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2016.
Als cassatiemiddel wordt opgevoerd:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebreng;
Toelichting:
Het Hof heeft bewezen verklaard dat verdachte op 21 mei 2015 op het treintraject van Amersfoort naar Hilversum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon toebehorende aan [betrokkene].
Tegen dat oordeel richt het middel zich.
Toelichting.
Blijkens de proces-verbaal van de terechtzitting bij het Hof van 2 februari 2016 heeft de raadsman aldaar het standpunt ingenomen dat aannemelijk is dat de deur van de cabine openstond, omdat er geen braakschade aan de deur van de cabine is geconstateerd en er geen sleutel wordt vermist. Rekwirant heeft in de cabine de telefoon van de tafel gepakt en aan de conducteur gegeven terwijl hij daarbij heeft gezegd: “Die heb ik gevonden”. Rekwirant dient te worden vrijgesproken omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
Het hof heeft in een “Ambtshalve overweging” opgenomen:
Uit de aangifte volgt dat de aangever zag dat verdachte uit de cabine kwam, hij de mobiele telefoon van aangever in zijn hand had en hij probeerde die telefoon in zijn broekzak te verstoppen. Verdachte had in de cabine niets te zoeken. Het hof acht de lezing van de raadsman, dat verdachte de telefoon had gevonden en terug wilde geven aan de hoofdconducteur, volstrekt ongeloofwaardig.
Dat oordeel van het Hof is onbegrijpelijk. Uit de bewijsmiddelen, de bewezenverklaring en het standpunt wat de raadsman namens de verdachte heeft ingenomen, blijkt dat rekwirant de telefoon op één of andere manier heeft gevonden, omdat hij hem op enig moment in zijn handen heeft gehad. Ook blijkt daaruit dat hij deze uit eigener beweging heeft teruggegeven aan de hoofdconducteur, en er derhalve ook een wil bij verdachte aanwezig was om deze aan de hoofdconducteur terug te geven. Het oordeel van het Hof dat de lezing dat de verdachte de telefoon heeft gevonden en deze terug wilde geven aan de hoofdconducteur, volstrekt ongeloofwaardig is, is daarom niet zondermeer begrijpelijk.
Van belang voor het oordeel omtrent de tenlastelegging is, mede in het licht van het door de raadsman namens de verachte gevoerde verweer, of de verdachte op het moment dat hij de telefoon in zijn hand nam het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening van die telefoon. Uit het door het Hof gegeven motivering kan een dergelijk oordeel niet volgen.
Het oordeel van het Hof is daarmee onvoldoende gemotiveerd. De verwerping door het Hof van het door de raadsman uitdrukkelijk ingenomen standpunt met de daaraan verbonden conclusie dat de verdachte diende te worden vrijgesproken, is daarmee door het Hof onvoldoende van een motivering voorzien, althans is deze onbegrijpelijk.
Mitsdien
Op vorenstaande gronden moge het Uw Edelhoogachtbaar College behagen gemeld arrest te vernietigen met zodanige verdere uitspraak, als aan Uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.