ECLI:NL:HR:2017:777

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
16/00547
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 januari 2016. De verdachte, geboren in 1975, had beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling voor mishandeling, waarbij hij een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren opgelegd had gekregen. De advocaat van de verdachte, J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, diende een schriftuur in, waarin werd betoogd dat het hof de verklaring van de verdachte op ongeoorloofde wijze had samengevat en daarmee de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet had onderbouwd.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

De uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden behandeld. De Hoge Raad heeft in deze zaak de nadruk gelegd op de noodzaak van voldoende belang bij het instellen van cassatie, wat een belangrijke overweging is in het strafrechtelijke proces.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00547
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 januari 2016, nummer 22/003767-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE:
Requirant : [verdachte]
SCHRIFTUUR: houdende een middel van cassatie in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], requirant in cassatie tegen een in zijn zaak door het Gerechtshof ’s-Gravenhage gewezen veroordelend arrest van 22 januari 2016.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 359 j° 415 Sv geschonden, doordat het hof de inhoud van de verklaring van requirant, alvorens deze voor het bewijs te bezigen, op ongeoorloofde wijze heeft samengevat, dan wel wezenlijk heeft gewijzigd. Daarmee is de bewezenverklaring (aldus) niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Het hof heeft requirant terzake van mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren.
1.2
In de bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen in de zaak met rolnummer 22-003767-15, heeft het hof onder 5 opgenomen:
“5. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2016 verklaard — zakelijk weergegeven- :
Het klopt dat ik ten tijde van het ten laste gelegde feit een relatie had met [betrokkene]. Op 5 juli 2013 kregen wij een woordenwisseling. Het zou kunnen dat ik haar toen heb aangeraakt. "
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 8 januari 2016 is als verklaring van requirant — voor zover hier relevant - opgenomen:
"Vervolgens kwam zij rond middernacht thuis en kregen wij een woordenwisseling, omdat zij teveel alcohol had gedronken, zij rook naar de alcohol. Om boven haar uit te komen heb ik geroepen dat zij stil moest zijn vanwege de buren en dat zij rustig aan moest doen. Het zou kunnen dat ik haar toen even heb aangeraakt om haar te kalmeren.
1.4
Door de zinsnede “om haar te kalmeren” weg te laten in het bewijsmiddel is sprake van een ongeoorloofde conclusie dan wel samenvatting, en dus sprake van het denatureren van de verklaring van requirant.
Redenen waarom her bestreden arrest waartegen beroep niet in stand kan blijven. Requirant verzoekt Uw Raad het arrest te vernietigen en de strafzaak ter hernieuwde berechting en afdoening te verwijzen naar een gerechtshof.