Op 21 april 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in de zaak van de Nederlands-Israëlitische Instelling voor Sociale Arbeid (NIISA) te Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de omzetting van een kerkgenootschap in een privaatrechtelijke rechtspersoon, of omgekeerd, mogelijk is en in hoeverre artikel 2:18 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hierop van toepassing is. De rechtbank Amsterdam had eerder prejudiciële vragen gesteld over de toepassing van dit artikel op kerkgenootschappen, waarbij de Hoge Raad werd gevraagd om duidelijkheid te verschaffen over de omvang van de rechterlijke toetsing in deze context.
De Hoge Raad concludeert dat artikel 2:18 BW, dat de omzetting van rechtspersonen regelt, ook overeenkomstig kan worden toegepast op kerkgenootschappen, mits dit verenigbaar is met hun statuten en de aard van de onderlinge verhoudingen. Dit betekent dat zowel de omzetting van een kerkgenootschap naar een privaatrechtelijke rechtspersoon als de omgekeerde omzetting mogelijk is, zolang aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter bij de beoordeling van dergelijke omzettingen moet vermijden om in te grijpen in geloofskwesties en dat de inrichtingsvrijheid van kerkgenootschappen gerespecteerd moet worden.
De beslissing van de Hoge Raad biedt belangrijke richtlijnen voor de juridische behandeling van omzettingen van kerkgenootschappen en verduidelijkt de voorwaarden waaronder deze omzettingen kunnen plaatsvinden. De uitspraak is van belang voor zowel kerkgenootschappen als voor juridische professionals die zich bezighouden met het recht van verenigingen en stichtingen.